Opinie

De TU als groot lab voor Guus Berkhout

Er is geen tegenstelling tussen fundamenteel onderzoek doen en toepassingsgericht werken, want wetenschap en industrie hebben elkaar steeds harder nodig om tot echte vernieuwing te komen, meent collegelid Guus Berkhout.

/strong>

Een Delftenaar zal het niet altijd willen toegeven, maar de TU Delft loopt wel degelijk voorop in bepaalde opzichten. Zeker is – bijvoorbeeld % dat het stimuleren van het multidisciplinaire onderzoek door middel van Diocs behoorlijk vernieuwend is. De geestelijk vader van de Delftse Interfacultaire Onderzoekscentra, collegelid Guus Berkhout, heeft de Diocs nu in een breder verband geplaatst in zijn boek ‘The dynamic role of knowledge in innovation’.

Bij Berkhout draait alles om het door hem zelf opgestelde Cyclic Innovation Model, zo blijkt uit het boek. Met het model wil hij een alternatief bieden voor het klassieke lineaire model van innovatie, waarbij de fundamentele wetenschap iets nieuws bedenkt, dat vervolgens door het toegepast onderzoek (van bedrijven) wordt overgenomen, waarna de toepassing % het product of de dienst % volgt. In onze complexe maatschappij van tegenwoordig volstaat zo’n simpel pijplijnmodel niet meer. In Berkhouts opvattingen is er een voortdurende kruisbestuiving tussen bedrijfsleven en wetenschap, waarbij technologie het scharnierpunt vormt. Zijn model bestaat daarom uit drie gekoppelde cycli (zie figuur 1). De middelste cyclus is die van de ‘engineering’, waarin technologische research en productontwikkeling elkaar wederzijds beïnvloeden. Dit vindt in de praktijk bijvoorbeeld plaats in de technologische topinstituten, waarin de TU’s samenwerken met het bedrijfsleven.

Duizelingwekkend

Aan de ene kant verbindt technologische research de middelste cyclus met de kenniscyclus, waarin disciplinaire wetenschap een basisrol speelt. Aan de andere kant verbindt de productontwikkeling de middelste cyclus met de marktcyclus, waarin het ontwerpen van diensten een sturende rol speelt. Berkhout argumenteert namelijk dat het op de markt allang niet meer om de afzet van producten gaat, maar om het vervullen van de behoefte aan bepaalde diensten (zoals oliemaatschappijen tegenwoordig ‘energiediensten’ leveren op velerlei gebied in plaats van alleen fossiele brandstoffen).

De relaties binnen de cycli laten zich in de van Berkhout bekende interactie-matrixen beschrijven. Bijvoorbeeld: wetenschappelijke disciplines als ‘kolommen’ die een meervoudige relatie aangaan met de ‘rijen’ van de technologieën.

Om het nog ingewikkelder te maken zijn er niet alleen relaties binnen en tussen de verschillende cycli, maar ook nog tussen de ‘uiteinden’: de fundamentele wetenschap en de diensten op de markt. Wetenschappelijke inzichten zijn bijvoorbeeld nodig om de complexeprocessen bij het aanbieden van nieuwe diensten in beeld te brengen. Dit resulteert in een duizelingwekkend, bijna holistisch bouwwerk (figuur 2), waarin alles met alles te maken heeft: de ‘oneindige lus’ van het Cyclische Innovatie Model. Toepassingen zijn er te over, volgens Berkhout. Behalve bij vernieuwingsprocessen in het bedrijfsleven laat het zich ook uitstekend gebruiken bij de analyse van nieuw overheidsbeleid of het levenslang leren.

Trammetje

De universiteiten zijn nog lang niet toe aan de implicaties van het model, stelt Berkhout in deel 2, ‘University of the 21st century‘. De voortdurende specialisatie binnen disciplines, heeft in de vorige eeuw tot gefragmenteerd onderzoek en onderwijs geleid. Maar losse stukjes kennis doceren kan tegenwoordig niet meer, is Berkhouts overtuiging, gezien de complexiteit van de maatschappelijke problemen waarmee de afstudeerders terechtkomen. In Berkhouts systeemdenken dragen de gespecialiseerde afdelingen ‘bouwstenen’ aan voor maatschappelijke gerichte onderzoeksthema’s én opleidingen (‘de bouwwerken’). Naar analogie van de Diocs voor het onderzoek zou dus ook het onderwijs multidisciplinair moeten worden. ,,In het verleden hebben de traditionele bètastudies te weinig aandacht besteed aan de integratie van verschillende soorten gespecialiseerde kennis. Dit kan een van de redenen zijn dat deze studies in veel landen niet meer in de smaak vallen bij aankomende studenten.”

Zelfs de Diocs zijn nog maar een eerste stap op weg naar Berkhouts universiteit van de 21e eeuw. In de aanhef van het boek spreekt hij de hoop uit dat de wetenschap ook zijn rol kan gaan spelen in het poldermodel, om op fundamentele kennis gebaseerde vernieuwing te stimuleren. Een eerste voorbeeld van zo’n aanpak heeft Berkhout recent gegeven met de oprichting van het Airport Development Centre, waarin verschillende disciplines van de TU en MIT met het bedrijfsleven en de luchtvaart zich over de groeiproblemen van Schiphol gaan buigen.

Die ontwikkeling heeft ook zijn gevolgen voor de inrichting van de universitaire campus, stelt Berkhout aan het einde van zijn boek. Bedrijven en universiteit moeten dicht bij elkaar kunnen zitten om onderzoeksfaciliteiten te kunnen delen en jonge academici stage- en werkmogelijkheden te bieden. De gesloten campus van de klassieke universiteit hoort daarmee tot het verleden. ,,De universiteitscampus van de 21ste eeuw moet een open, fysieke concentratie van complementaire wetenschappelijke en bedrijfsmatige organisaties zijn, die elkaar voortdurend inspireren.”

Misschien straks toch maar een trammetje over de campus sturen, om te voorkomen dat de TU zich afsluit van de maatschappij?

A.J. Berkhout, The dynamic role of knowledge in innovation. Delft University Press 2000.

Berkhouts model in vereenvoudigde vorm: de engineering-cyclus verbindt de kenniscyclus met de marktcyclus

De oneindige lus van Berkhout: kennis, technologie en markt beïnvloeden elkaar voortdurend op verschillende manieren

Er is geen tegenstelling tussen fundamenteel onderzoek doen en toepassingsgericht werken, want wetenschap en industrie hebben elkaar steeds harder nodig om tot echte vernieuwing te komen, meent collegelid Guus Berkhout.

Een Delftenaar zal het niet altijd willen toegeven, maar de TU Delft loopt wel degelijk voorop in bepaalde opzichten. Zeker is – bijvoorbeeld % dat het stimuleren van het multidisciplinaire onderzoek door middel van Diocs behoorlijk vernieuwend is. De geestelijk vader van de Delftse Interfacultaire Onderzoekscentra, collegelid Guus Berkhout, heeft de Diocs nu in een breder verband geplaatst in zijn boek ‘The dynamic role of knowledge in innovation’.

Bij Berkhout draait alles om het door hem zelf opgestelde Cyclic Innovation Model, zo blijkt uit het boek. Met het model wil hij een alternatief bieden voor het klassieke lineaire model van innovatie, waarbij de fundamentele wetenschap iets nieuws bedenkt, dat vervolgens door het toegepast onderzoek (van bedrijven) wordt overgenomen, waarna de toepassing % het product of de dienst % volgt. In onze complexe maatschappij van tegenwoordig volstaat zo’n simpel pijplijnmodel niet meer. In Berkhouts opvattingen is er een voortdurende kruisbestuiving tussen bedrijfsleven en wetenschap, waarbij technologie het scharnierpunt vormt. Zijn model bestaat daarom uit drie gekoppelde cycli (zie figuur 1). De middelste cyclus is die van de ‘engineering’, waarin technologische research en productontwikkeling elkaar wederzijds beïnvloeden. Dit vindt in de praktijk bijvoorbeeld plaats in de technologische topinstituten, waarin de TU’s samenwerken met het bedrijfsleven.

Duizelingwekkend

Aan de ene kant verbindt technologische research de middelste cyclus met de kenniscyclus, waarin disciplinaire wetenschap een basisrol speelt. Aan de andere kant verbindt de productontwikkeling de middelste cyclus met de marktcyclus, waarin het ontwerpen van diensten een sturende rol speelt. Berkhout argumenteert namelijk dat het op de markt allang niet meer om de afzet van producten gaat, maar om het vervullen van de behoefte aan bepaalde diensten (zoals oliemaatschappijen tegenwoordig ‘energiediensten’ leveren op velerlei gebied in plaats van alleen fossiele brandstoffen).

De relaties binnen de cycli laten zich in de van Berkhout bekende interactie-matrixen beschrijven. Bijvoorbeeld: wetenschappelijke disciplines als ‘kolommen’ die een meervoudige relatie aangaan met de ‘rijen’ van de technologieën.

Om het nog ingewikkelder te maken zijn er niet alleen relaties binnen en tussen de verschillende cycli, maar ook nog tussen de ‘uiteinden’: de fundamentele wetenschap en de diensten op de markt. Wetenschappelijke inzichten zijn bijvoorbeeld nodig om de complexeprocessen bij het aanbieden van nieuwe diensten in beeld te brengen. Dit resulteert in een duizelingwekkend, bijna holistisch bouwwerk (figuur 2), waarin alles met alles te maken heeft: de ‘oneindige lus’ van het Cyclische Innovatie Model. Toepassingen zijn er te over, volgens Berkhout. Behalve bij vernieuwingsprocessen in het bedrijfsleven laat het zich ook uitstekend gebruiken bij de analyse van nieuw overheidsbeleid of het levenslang leren.

Trammetje

De universiteiten zijn nog lang niet toe aan de implicaties van het model, stelt Berkhout in deel 2, ‘University of the 21st century‘. De voortdurende specialisatie binnen disciplines, heeft in de vorige eeuw tot gefragmenteerd onderzoek en onderwijs geleid. Maar losse stukjes kennis doceren kan tegenwoordig niet meer, is Berkhouts overtuiging, gezien de complexiteit van de maatschappelijke problemen waarmee de afstudeerders terechtkomen. In Berkhouts systeemdenken dragen de gespecialiseerde afdelingen ‘bouwstenen’ aan voor maatschappelijke gerichte onderzoeksthema’s én opleidingen (‘de bouwwerken’). Naar analogie van de Diocs voor het onderzoek zou dus ook het onderwijs multidisciplinair moeten worden. ,,In het verleden hebben de traditionele bètastudies te weinig aandacht besteed aan de integratie van verschillende soorten gespecialiseerde kennis. Dit kan een van de redenen zijn dat deze studies in veel landen niet meer in de smaak vallen bij aankomende studenten.”

Zelfs de Diocs zijn nog maar een eerste stap op weg naar Berkhouts universiteit van de 21e eeuw. In de aanhef van het boek spreekt hij de hoop uit dat de wetenschap ook zijn rol kan gaan spelen in het poldermodel, om op fundamentele kennis gebaseerde vernieuwing te stimuleren. Een eerste voorbeeld van zo’n aanpak heeft Berkhout recent gegeven met de oprichting van het Airport Development Centre, waarin verschillende disciplines van de TU en MIT met het bedrijfsleven en de luchtvaart zich over de groeiproblemen van Schiphol gaan buigen.

Die ontwikkeling heeft ook zijn gevolgen voor de inrichting van de universitaire campus, stelt Berkhout aan het einde van zijn boek. Bedrijven en universiteit moeten dicht bij elkaar kunnen zitten om onderzoeksfaciliteiten te kunnen delen en jonge academici stage- en werkmogelijkheden te bieden. De gesloten campus van de klassieke universiteit hoort daarmee tot het verleden. ,,De universiteitscampus van de 21ste eeuw moet een open, fysieke concentratie van complementaire wetenschappelijke en bedrijfsmatige organisaties zijn, die elkaar voortdurend inspireren.”

Misschien straks toch maar een trammetje over de campus sturen, om te voorkomen dat de TU zich afsluit van de maatschappij?

A.J. Berkhout, The dynamic role of knowledge in innovation. Delft University Press 2000.

Berkhouts model in vereenvoudigde vorm: de engineering-cyclus verbindt de kenniscyclus met de marktcyclus

De oneindige lus van Berkhout: kennis, technologie en markt beïnvloeden elkaar voortdurend op verschillende manieren

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.