Opinie

De toekomst volgens de barones

Barones Susan Greenfield is directeur van de Royal Institution of Great Britain, een eerbiedwaardig filosofisch instituut met dik twee eeuwen traditie.

Altijd interessant wat zij te zeggen heeft over de invloed van technologie op het menselijk zelfbeeld. Toch valt het een beetje tegen.

Als het gaat om technologie bestaan er drie soorten mensen, betoogt Susan Greenfield, die ook nog hoogleraar farmacologie in Oxford is, aan het begin van ‘Tomorrow’s people’: technofielen, technofoben en cynici. Technofielen vinden alle vooruitgang prachtig, technofoben zien vooral gevaren. De cynici vinden al dat gedoe over vooruitgang maar onzin en zijn ervan overtuigd dat de mensheid zal voortmodderen zoals ze altijd gedaan heeft. De cynici zijn geen vrienden van Susan Greenfield.

Greenfield vindt namelijk dat je over de toekomst actief moet nadenken. Technofielen en technofoben doen dat, cynici niet. Wat volgt zijn negen hoofdstukken waarin Greenfield fundamentele vragen aan de orde stelt, als: hoe zullen we in de toekomst tegen de werkelijkheid aankijken en hoe zullen we omgaan met de vrije wil?

Het begint allemaal vrij standaard, met gadgets die het leven gaan beïnvloeden, bijvoorbeeld wasmachines die bloedsporen analyseren en waarschuwen dat je naar de tandarts moet, omdat je tandvlees niet in orde is. Of een virtuele butler die de robots in je huishouden aanstuurt. Interessanter wordt het wanneer Greenfield conclusies begint te trekken: als de gangen van een mens voortdurend nagegaan worden door allerlei machines, wat blijft er dan nog over van diens individualiteit? Het is goed denkbaar dat deze mensen naar de huidige maatstaven beroerde sociale vaardigheden hebben. Voor hun dagelijkse leven zijn ze immers nauwelijks meer afhankelijk van andere mensen.

Ook de manier waarop we naar onszelf kijken, zal echter veranderen, betoogt Greenfield. Met zoveel robots en kunstmatige intelligentie om ons heen, ontkomen we er niet aan dat ons zelfbeeld verandert en daarmee onze emotionele behoeften. Greenfield denkt even na over kunstmatige orgasmes en een zoenmachine, maar slaat dan een andere weg in: wie zegt dat we in de toekomst nog behoefte hebben aan emoties? Wanneer we, onafhankelijk van andere mensen, onze levens leiden, sterven emoties misschien wel af, omdat ze geen nut meer hebben voor ons overleven.

Merkwaardig genoeg, voor een boek dat over de toekomst gaat, kruipt ‘Tomorrow’s people’ steeds verder naar het heden toe. Zo volgt het hoofdstuk over onze kijk op het leven grotendeels de reeds lopende discussie over genetische manipulatie bij mensen. Een eindje verderop volgt zelfs een hoofdstuk over terrorisme, dat uitmondt in een betoog hoe we in de toekomst onze wil zullen opleggen aan anderen.

Tegen het eind, als de geoefende cynicus toch overvallen wordt door een ‘het-zal-wel’-gevoel, introduceert Greenfield een vierde groep: de overgrote meerderheid. Dat zijn de miljarden mensen die geen directe toegang hebben tot water of een fatsoenlijk toilet, laat staan een wasmachine of een virtuele butler. Voor hen gaat dat hele verhaal over de toekomst nauwelijks op, of het moet zijn dat technowesterlingen met steeds autistischer trekjes hen meer en meer aan hun lot zullen overlaten en waar mogelijk uitbuiten.

En zo komt er, zonder dat die expliciet genoemd wordt, nog een vijfde groep bij: de romanticidie denken dat alles goed komt, als je maar wilt. Greenfield sluit af met een pleidooi voor individualiteit. Ze vindt dat we de toekomst beter moeten plannen, zodat we onze menselijkheid niet ten onder laten gaan. Een naïeve gedachte, geeft ze zelf onmiddellijk toe, maar dat maakt hem niet minder waardevol.

‘Tomorrow’s people’ is een leesbare introductie in de futurologie, niet alleen in technologische, maar ook in psychologische zin. Greenfields brede aanpak is daarbij een pre en haar feitenkennis indrukwekkend. Maar in haar analyse van de dilemma’s die een vertechnologiseerde toekomst met zich meebrengt, komt ze niet verder dan wat we al wisten uit Aldous Huxley’s inmiddels zeventig jaar oude ‘Brave new world’. Dat kun je zien als een tekortkoming van de barones, maar de door Huxley gestelde standaard ligt wel erg hoog.

Susan Greenfield, ‘Tomorrow’s people’. Penguin, 2003, pp. 284, 20 euro (bij Amazon).

Barones Susan Greenfield is directeur van de Royal Institution of Great Britain, een eerbiedwaardig filosofisch instituut met dik twee eeuwen traditie. Altijd interessant wat zij te zeggen heeft over de invloed van technologie op het menselijk zelfbeeld. Toch valt het een beetje tegen.

Als het gaat om technologie bestaan er drie soorten mensen, betoogt Susan Greenfield, die ook nog hoogleraar farmacologie in Oxford is, aan het begin van ‘Tomorrow’s people’: technofielen, technofoben en cynici. Technofielen vinden alle vooruitgang prachtig, technofoben zien vooral gevaren. De cynici vinden al dat gedoe over vooruitgang maar onzin en zijn ervan overtuigd dat de mensheid zal voortmodderen zoals ze altijd gedaan heeft. De cynici zijn geen vrienden van Susan Greenfield.

Greenfield vindt namelijk dat je over de toekomst actief moet nadenken. Technofielen en technofoben doen dat, cynici niet. Wat volgt zijn negen hoofdstukken waarin Greenfield fundamentele vragen aan de orde stelt, als: hoe zullen we in de toekomst tegen de werkelijkheid aankijken en hoe zullen we omgaan met de vrije wil?

Het begint allemaal vrij standaard, met gadgets die het leven gaan beïnvloeden, bijvoorbeeld wasmachines die bloedsporen analyseren en waarschuwen dat je naar de tandarts moet, omdat je tandvlees niet in orde is. Of een virtuele butler die de robots in je huishouden aanstuurt. Interessanter wordt het wanneer Greenfield conclusies begint te trekken: als de gangen van een mens voortdurend nagegaan worden door allerlei machines, wat blijft er dan nog over van diens individualiteit? Het is goed denkbaar dat deze mensen naar de huidige maatstaven beroerde sociale vaardigheden hebben. Voor hun dagelijkse leven zijn ze immers nauwelijks meer afhankelijk van andere mensen.

Ook de manier waarop we naar onszelf kijken, zal echter veranderen, betoogt Greenfield. Met zoveel robots en kunstmatige intelligentie om ons heen, ontkomen we er niet aan dat ons zelfbeeld verandert en daarmee onze emotionele behoeften. Greenfield denkt even na over kunstmatige orgasmes en een zoenmachine, maar slaat dan een andere weg in: wie zegt dat we in de toekomst nog behoefte hebben aan emoties? Wanneer we, onafhankelijk van andere mensen, onze levens leiden, sterven emoties misschien wel af, omdat ze geen nut meer hebben voor ons overleven.

Merkwaardig genoeg, voor een boek dat over de toekomst gaat, kruipt ‘Tomorrow’s people’ steeds verder naar het heden toe. Zo volgt het hoofdstuk over onze kijk op het leven grotendeels de reeds lopende discussie over genetische manipulatie bij mensen. Een eindje verderop volgt zelfs een hoofdstuk over terrorisme, dat uitmondt in een betoog hoe we in de toekomst onze wil zullen opleggen aan anderen.

Tegen het eind, als de geoefende cynicus toch overvallen wordt door een ‘het-zal-wel’-gevoel, introduceert Greenfield een vierde groep: de overgrote meerderheid. Dat zijn de miljarden mensen die geen directe toegang hebben tot water of een fatsoenlijk toilet, laat staan een wasmachine of een virtuele butler. Voor hen gaat dat hele verhaal over de toekomst nauwelijks op, of het moet zijn dat technowesterlingen met steeds autistischer trekjes hen meer en meer aan hun lot zullen overlaten en waar mogelijk uitbuiten.

En zo komt er, zonder dat die expliciet genoemd wordt, nog een vijfde groep bij: de romanticidie denken dat alles goed komt, als je maar wilt. Greenfield sluit af met een pleidooi voor individualiteit. Ze vindt dat we de toekomst beter moeten plannen, zodat we onze menselijkheid niet ten onder laten gaan. Een naïeve gedachte, geeft ze zelf onmiddellijk toe, maar dat maakt hem niet minder waardevol.

‘Tomorrow’s people’ is een leesbare introductie in de futurologie, niet alleen in technologische, maar ook in psychologische zin. Greenfields brede aanpak is daarbij een pre en haar feitenkennis indrukwekkend. Maar in haar analyse van de dilemma’s die een vertechnologiseerde toekomst met zich meebrengt, komt ze niet verder dan wat we al wisten uit Aldous Huxley’s inmiddels zeventig jaar oude ‘Brave new world’. Dat kun je zien als een tekortkoming van de barones, maar de door Huxley gestelde standaard ligt wel erg hoog.

Susan Greenfield, ‘Tomorrow’s people’. Penguin, 2003, pp. 284, 20 euro (bij Amazon).

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.