Campus

De pure ruimtekunst van Michel de Klerk

De architecten van de Amsterdamse School werden lange tijd uitgemaakt voor gevelartiesten. Van hun baksteencreaties moesten vooral de functionalisten niets hebben.

Vanaf eind jaren zestig begon het tij te keren. Met de tentoonstelling in het Nederlands Architectuurinstituut over Michel de Klerk, de artistieke voorman van de beweging, lijkt de herwaardering compleet. Tijdens zijn leven ging hij al door voor onnavolgbaar.

Het Schip (1917-1921) van Michel de Klerk in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt tart elke verbeelding. Deze icoon van de Amsterdamse School is het summum van ‘expressionistische’ bouwkunst. De delen waaruit het driezijdig blok is opgebouwd – een laag postkantoor als achtersteven, een langwerpige romp in middelhoogbouw en een halfopen boeg met een sierlijke toren – vormen met al hun markante verschillen een vloeiende compositie waarbij alle accenten en details in dienst staan van het geheel. Een Gesamtkunstwerk dat zich onmogelijk in één oogopslag laat bevatten. De blik is gedoemd om koortsachtig heen en weer te schieten van de golving in de zoldergevel, via een uitstulping boven een portiek, naar de ritmiek van de lange straatwand.

De Klerk (1884-1923) heeft, zo kort als zijn leven was, geen gigantisch oeuvre nagelaten. Doordat hij vrij productief was en in zijn tijd veel erkenning genoot, is er niettemin een behoorlijk aantal ontwerpen van hem gerealiseerd. Hoe divers de opgaven ook waren, variërend van meubels tot landhuizen, van woonblokken tot een veilinggebouw, nooit molk hij zijn stijl-idioom gemakzuchtig uit. Bij wijze van kruisbestuiving keren sommige elementen in veel manifestaties van zijn werk terug, maar altijd in variabele vorm. Zijn handschrift is daardoor herkenbaar, ofschoon het bij elk ontwerp verder evolueerde.
Toneeldecor

De stijlontwikkeling van De Klerk valt nergens zo goed te observeren als in de Spaarndammerbuurt. Vlakbij Het Schip staan namelijk nog twee complexen die hij ontwierp voor de woningbouwcorporatie Eigen Haard. Het eerste blok aan het Spaarndammerplantsoen (1913-1914) sluit aan bij de toen heersende opvattingen over volkshuisvesting. De façade is geïnspireerd op de barokke paleisbouw en heeft een zwaartepunt in het midden met twee accenten ernaast in de vorm van monumentaal gearticuleerde trappenhuizen. Het blok voldeed aan de norm dat elke woning van buiten als zodanig herkenbaar moest zijn. Wel maakte hij de structuur ondergeschikt aan de gevelcompositie. Dat was een vloek in de kerk van Berlage, zodat hij door modernistische scherpslijpers werd verketterd.

Zoals bronnenonderzoek van architectuurhistoricus prof.dr. ManfredBock – onder wiens supervisie de begeleidende publicatie tot stand kwam – uitwijst, heeft dat tot ver in de jaren zestig geduurd. En nog steeds zijn er velen die het werk van de Amsterdamse School onverteerbaar vinden. Vooral de adepten van de Nieuwe Zakelijkheid beschouwen de beweging als een doodlopend spoor binnen het modernisme. In een gebouw moest, in navolging van Berlage, de constructie zichtbaar zijn en niet worden weggemoffeld achter een ’toneeldecor’. Ook de overvloedige toepassing van ornamenten druiste tegen elke ontwikkeling in.

De vormgeving van de tentoonstelling in het NAi kan dubbelzinnig worden opgevat. Het centrale gedeelte van de grote zaal, waar de prachtige tekeningen en schetsen van De Klerk hangen, bestaat uit vier compartimenten die van elkaar zijn gescheiden door hagelwitte banieren. De suggestie van licht en ruimte lijkt een knieval voor de criticasters van de Amsterdamse School, maar het laken kan evengoed ironisch zinspelen op de virtuoze wijze waarmee De Klerk zijn gebouwen wist te draperen. Daaromheen staat een aantal van zijn meubels en portretten die hij maakte van familie, vrienden en tijdgenoten. En verder nog een vitrine met foto’s van de hoogtepunten uit de Nederlandse architectuur uit het eerste kwart van deze eeuw.
Kweekvijver

De architectuur van de Amsterdamse School heeft vooral zijn beslag gekregen in de volkshuisvesting van de jaren tien en twintig. Deze was een voortvloeisel van de Woningwet uit 1901 die voorzag in betere huisvesting voor de arbeidersbevolking. Tegen het einde van de jaren tien kregen de architecten van de beweging, niet alleen de kopstukken De Klerk, Van der Mey en Kramer, maar ook vele epigonen, alle ruimte van de Amsterdamse stadsbestuurders. Paradoxaal genoeg ook in het Plan Zuid van Berlage.

Zelf was De Klerk afkomstig uit de doelgroep waar hij, overigens bij toeval, enkele van zijn meest vermaarde woningblokken voor ontwierp. Hij werd als vierde kind geboren in de Amsterdamse Jodenbuurt. Zijn vader had op dat moment ook al eenentwintig koters uit een vorig huwelijk, dus veel aandacht zal de kleine Michel niet hebben gekregen. Maar hij had het geluk dat hij erg goed kon tekenen. Op veertienjarige leeftijd werd hij aangesteld op het architectenbureau annex kunstnijverheidsatelier van Eduard Cuypers, een neef van P.J.H. Cuypers die het Rijksmuseum heeft ontworpen.

Dit atelier, waar De Klerk zijn companen Van der Mey en Kramer leerde kennen, is altijd afgeschilderd als de kweekvijver van de Amsterdamse School. Voor een groot deel blijkt dat ook het geval, maar de rol van Cuypers is dubieus, want hij was zelden aanwezig. De Klerk bleef er twaalf jaar werken in steeds verantwoordelijker tekenaars- en opzichtersfuncties. In zijn vrije tijd deed hij mee aan prijsvragen en langzaam begon hij uit een veelheid van invloeden een eigen stijl te ontwikkelen. De jury’s hadden trouwens veel lof voor zijn tekenkunst, maar vonden de detaillering eigenaardig.
Ruimtekunst

Nadat hij in 1910 was getrouwd ging hij weg bij het atelier van Cuypers. Hij maakte een reis naar Scandinavië en kreeg na terugkeer een baan als opzichter/tekenaar bij het bureau van Herman Baanders in Amsterdam. Kort daarna ging hij zelf opdrachten aannemen. Zijn eerste grote project waarmee hij zijn reputatie vestigde was het Hillehuis (1911-1912). Dit was ook in een ander opzicht van belang, want van de opdrachtgever mocht hij het eerste blok in de Spaarndammerbuurt ontwerpen, dat later in handen kwam van Eigen Haard. Vanaf dat moment maakte hij naam.

Ondertussen had De Klerk ook zijn vroegere collega Van der Mey geassisteerd bij het bekende Scheepvaarthuis (1911-1916). Dit belangrijke ontwerp kreeg veel aandacht en op de lustrumtentoonstelling van het genootschap Architectura et Amicitia werd het werk van de nieuwe beweging dan ook naast dat van Berlage getoond. Frappant voor de doorbraak van de Amsterdamse School, zoals het kort daarop werd gedoopt, was een schrijven van De Klerk ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Berlage. Hij erkende dat deze het bouwvak had gezuiverd, maar helaas nooit aan bouwkunst was toegekomen.

Aan het eind van zijn leven liet hij nog minder gelegen aan de opvattingen van de peetvader van het modernisme, want de bouwkundige structuur verdween meer dan ooit uit het zicht. Zijn werk culmineerde in pure ruimtekunst. Een schitterend voorbeeld daarvan is het in de oorlog verwoeste gebouw van roei- en zeilvereniging De Hoop aan de Amstel. Niet ver daarvandaan in Plan Zuid werden in De Klerks laatste levensjaar nog twee hoogstandjes opgeleverd: het woningcomplex voor De Dageraad en het blok aan de Vrijheidslaan. Twee mooie koekoeksjongen in het nest van Berlage.

De tentoonstelling ‘Michel de Klerk – Bouwmeester en tekenaar van de Amsterdamse School’ is te bezichtigen in het NAi t/m 3 augustus. De gelijknamige catalogus kost tot 1 oktober 99,50 gulden, daarna 125 gulden, NAi-Uitgevers ISBN 90 5662 041 X

,,,

De architecten van de Amsterdamse School werden lange tijd uitgemaakt voor gevelartiesten. Van hun baksteencreaties moesten vooral de functionalisten niets hebben. Vanaf eind jaren zestig begon het tij te keren. Met de tentoonstelling in het Nederlands Architectuurinstituut over Michel de Klerk, de artistieke voorman van de beweging, lijkt de herwaardering compleet. Tijdens zijn leven ging hij al door voor onnavolgbaar.

Het Schip (1917-1921) van Michel de Klerk in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt tart elke verbeelding. Deze icoon van de Amsterdamse School is het summum van ‘expressionistische’ bouwkunst. De delen waaruit het driezijdig blok is opgebouwd – een laag postkantoor als achtersteven, een langwerpige romp in middelhoogbouw en een halfopen boeg met een sierlijke toren – vormen met al hun markante verschillen een vloeiende compositie waarbij alle accenten en details in dienst staan van het geheel. Een Gesamtkunstwerk dat zich onmogelijk in één oogopslag laat bevatten. De blik is gedoemd om koortsachtig heen en weer te schieten van de golving in de zoldergevel, via een uitstulping boven een portiek, naar de ritmiek van de lange straatwand.

De Klerk (1884-1923) heeft, zo kort als zijn leven was, geen gigantisch oeuvre nagelaten. Doordat hij vrij productief was en in zijn tijd veel erkenning genoot, is er niettemin een behoorlijk aantal ontwerpen van hem gerealiseerd. Hoe divers de opgaven ook waren, variërend van meubels tot landhuizen, van woonblokken tot een veilinggebouw, nooit molk hij zijn stijl-idioom gemakzuchtig uit. Bij wijze van kruisbestuiving keren sommige elementen in veel manifestaties van zijn werk terug, maar altijd in variabele vorm. Zijn handschrift is daardoor herkenbaar, ofschoon het bij elk ontwerp verder evolueerde.
Toneeldecor

De stijlontwikkeling van De Klerk valt nergens zo goed te observeren als in de Spaarndammerbuurt. Vlakbij Het Schip staan namelijk nog twee complexen die hij ontwierp voor de woningbouwcorporatie Eigen Haard. Het eerste blok aan het Spaarndammerplantsoen (1913-1914) sluit aan bij de toen heersende opvattingen over volkshuisvesting. De façade is geïnspireerd op de barokke paleisbouw en heeft een zwaartepunt in het midden met twee accenten ernaast in de vorm van monumentaal gearticuleerde trappenhuizen. Het blok voldeed aan de norm dat elke woning van buiten als zodanig herkenbaar moest zijn. Wel maakte hij de structuur ondergeschikt aan de gevelcompositie. Dat was een vloek in de kerk van Berlage, zodat hij door modernistische scherpslijpers werd verketterd.

Zoals bronnenonderzoek van architectuurhistoricus prof.dr. ManfredBock – onder wiens supervisie de begeleidende publicatie tot stand kwam – uitwijst, heeft dat tot ver in de jaren zestig geduurd. En nog steeds zijn er velen die het werk van de Amsterdamse School onverteerbaar vinden. Vooral de adepten van de Nieuwe Zakelijkheid beschouwen de beweging als een doodlopend spoor binnen het modernisme. In een gebouw moest, in navolging van Berlage, de constructie zichtbaar zijn en niet worden weggemoffeld achter een ’toneeldecor’. Ook de overvloedige toepassing van ornamenten druiste tegen elke ontwikkeling in.

De vormgeving van de tentoonstelling in het NAi kan dubbelzinnig worden opgevat. Het centrale gedeelte van de grote zaal, waar de prachtige tekeningen en schetsen van De Klerk hangen, bestaat uit vier compartimenten die van elkaar zijn gescheiden door hagelwitte banieren. De suggestie van licht en ruimte lijkt een knieval voor de criticasters van de Amsterdamse School, maar het laken kan evengoed ironisch zinspelen op de virtuoze wijze waarmee De Klerk zijn gebouwen wist te draperen. Daaromheen staat een aantal van zijn meubels en portretten die hij maakte van familie, vrienden en tijdgenoten. En verder nog een vitrine met foto’s van de hoogtepunten uit de Nederlandse architectuur uit het eerste kwart van deze eeuw.
Kweekvijver

De architectuur van de Amsterdamse School heeft vooral zijn beslag gekregen in de volkshuisvesting van de jaren tien en twintig. Deze was een voortvloeisel van de Woningwet uit 1901 die voorzag in betere huisvesting voor de arbeidersbevolking. Tegen het einde van de jaren tien kregen de architecten van de beweging, niet alleen de kopstukken De Klerk, Van der Mey en Kramer, maar ook vele epigonen, alle ruimte van de Amsterdamse stadsbestuurders. Paradoxaal genoeg ook in het Plan Zuid van Berlage.

Zelf was De Klerk afkomstig uit de doelgroep waar hij, overigens bij toeval, enkele van zijn meest vermaarde woningblokken voor ontwierp. Hij werd als vierde kind geboren in de Amsterdamse Jodenbuurt. Zijn vader had op dat moment ook al eenentwintig koters uit een vorig huwelijk, dus veel aandacht zal de kleine Michel niet hebben gekregen. Maar hij had het geluk dat hij erg goed kon tekenen. Op veertienjarige leeftijd werd hij aangesteld op het architectenbureau annex kunstnijverheidsatelier van Eduard Cuypers, een neef van P.J.H. Cuypers die het Rijksmuseum heeft ontworpen.

Dit atelier, waar De Klerk zijn companen Van der Mey en Kramer leerde kennen, is altijd afgeschilderd als de kweekvijver van de Amsterdamse School. Voor een groot deel blijkt dat ook het geval, maar de rol van Cuypers is dubieus, want hij was zelden aanwezig. De Klerk bleef er twaalf jaar werken in steeds verantwoordelijker tekenaars- en opzichtersfuncties. In zijn vrije tijd deed hij mee aan prijsvragen en langzaam begon hij uit een veelheid van invloeden een eigen stijl te ontwikkelen. De jury’s hadden trouwens veel lof voor zijn tekenkunst, maar vonden de detaillering eigenaardig.
Ruimtekunst

Nadat hij in 1910 was getrouwd ging hij weg bij het atelier van Cuypers. Hij maakte een reis naar Scandinavië en kreeg na terugkeer een baan als opzichter/tekenaar bij het bureau van Herman Baanders in Amsterdam. Kort daarna ging hij zelf opdrachten aannemen. Zijn eerste grote project waarmee hij zijn reputatie vestigde was het Hillehuis (1911-1912). Dit was ook in een ander opzicht van belang, want van de opdrachtgever mocht hij het eerste blok in de Spaarndammerbuurt ontwerpen, dat later in handen kwam van Eigen Haard. Vanaf dat moment maakte hij naam.

Ondertussen had De Klerk ook zijn vroegere collega Van der Mey geassisteerd bij het bekende Scheepvaarthuis (1911-1916). Dit belangrijke ontwerp kreeg veel aandacht en op de lustrumtentoonstelling van het genootschap Architectura et Amicitia werd het werk van de nieuwe beweging dan ook naast dat van Berlage getoond. Frappant voor de doorbraak van de Amsterdamse School, zoals het kort daarop werd gedoopt, was een schrijven van De Klerk ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Berlage. Hij erkende dat deze het bouwvak had gezuiverd, maar helaas nooit aan bouwkunst was toegekomen.

Aan het eind van zijn leven liet hij nog minder gelegen aan de opvattingen van de peetvader van het modernisme, want de bouwkundige structuur verdween meer dan ooit uit het zicht. Zijn werk culmineerde in pure ruimtekunst. Een schitterend voorbeeld daarvan is het in de oorlog verwoeste gebouw van roei- en zeilvereniging De Hoop aan de Amstel. Niet ver daarvandaan in Plan Zuid werden in De Klerks laatste levensjaar nog twee hoogstandjes opgeleverd: het woningcomplex voor De Dageraad en het blok aan de Vrijheidslaan. Twee mooie koekoeksjongen in het nest van Berlage.

De tentoonstelling ‘Michel de Klerk – Bouwmeester en tekenaar van de Amsterdamse School’ is te bezichtigen in het NAi t/m 3 augustus. De gelijknamige catalogus kost tot 1 oktober 99,50 gulden, daarna 125 gulden, NAi-Uitgevers ISBN 90 5662 041 X

De architecten van de Amsterdamse School werden lange tijd uitgemaakt voor gevelartiesten. Van hun baksteencreaties moesten vooral de functionalisten niets hebben. Vanaf eind jaren zestig begon het tij te keren. Met de tentoonstelling in het Nederlands Architectuurinstituut over Michel de Klerk, de artistieke voorman van de beweging, lijkt de herwaardering compleet. Tijdens zijn leven ging hij al door voor onnavolgbaar.

Het Schip (1917-1921) van Michel de Klerk in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt tart elke verbeelding. Deze icoon van de Amsterdamse School is het summum van ‘expressionistische’ bouwkunst. De delen waaruit het driezijdig blok is opgebouwd – een laag postkantoor als achtersteven, een langwerpige romp in middelhoogbouw en een halfopen boeg met een sierlijke toren – vormen met al hun markante verschillen een vloeiende compositie waarbij alle accenten en details in dienst staan van het geheel. Een Gesamtkunstwerk dat zich onmogelijk in één oogopslag laat bevatten. De blik is gedoemd om koortsachtig heen en weer te schieten van de golving in de zoldergevel, via een uitstulping boven een portiek, naar de ritmiek van de lange straatwand.

De Klerk (1884-1923) heeft, zo kort als zijn leven was, geen gigantisch oeuvre nagelaten. Doordat hij vrij productief was en in zijn tijd veel erkenning genoot, is er niettemin een behoorlijk aantal ontwerpen van hem gerealiseerd. Hoe divers de opgaven ook waren, variërend van meubels tot landhuizen, van woonblokken tot een veilinggebouw, nooit molk hij zijn stijl-idioom gemakzuchtig uit. Bij wijze van kruisbestuiving keren sommige elementen in veel manifestaties van zijn werk terug, maar altijd in variabele vorm. Zijn handschrift is daardoor herkenbaar, ofschoon het bij elk ontwerp verder evolueerde.
Toneeldecor

De stijlontwikkeling van De Klerk valt nergens zo goed te observeren als in de Spaarndammerbuurt. Vlakbij Het Schip staan namelijk nog twee complexen die hij ontwierp voor de woningbouwcorporatie Eigen Haard. Het eerste blok aan het Spaarndammerplantsoen (1913-1914) sluit aan bij de toen heersende opvattingen over volkshuisvesting. De façade is geïnspireerd op de barokke paleisbouw en heeft een zwaartepunt in het midden met twee accenten ernaast in de vorm van monumentaal gearticuleerde trappenhuizen. Het blok voldeed aan de norm dat elke woning van buiten als zodanig herkenbaar moest zijn. Wel maakte hij de structuur ondergeschikt aan de gevelcompositie. Dat was een vloek in de kerk van Berlage, zodat hij door modernistische scherpslijpers werd verketterd.

Zoals bronnenonderzoek van architectuurhistoricus prof.dr. ManfredBock – onder wiens supervisie de begeleidende publicatie tot stand kwam – uitwijst, heeft dat tot ver in de jaren zestig geduurd. En nog steeds zijn er velen die het werk van de Amsterdamse School onverteerbaar vinden. Vooral de adepten van de Nieuwe Zakelijkheid beschouwen de beweging als een doodlopend spoor binnen het modernisme. In een gebouw moest, in navolging van Berlage, de constructie zichtbaar zijn en niet worden weggemoffeld achter een ’toneeldecor’. Ook de overvloedige toepassing van ornamenten druiste tegen elke ontwikkeling in.

De vormgeving van de tentoonstelling in het NAi kan dubbelzinnig worden opgevat. Het centrale gedeelte van de grote zaal, waar de prachtige tekeningen en schetsen van De Klerk hangen, bestaat uit vier compartimenten die van elkaar zijn gescheiden door hagelwitte banieren. De suggestie van licht en ruimte lijkt een knieval voor de criticasters van de Amsterdamse School, maar het laken kan evengoed ironisch zinspelen op de virtuoze wijze waarmee De Klerk zijn gebouwen wist te draperen. Daaromheen staat een aantal van zijn meubels en portretten die hij maakte van familie, vrienden en tijdgenoten. En verder nog een vitrine met foto’s van de hoogtepunten uit de Nederlandse architectuur uit het eerste kwart van deze eeuw.
Kweekvijver

De architectuur van de Amsterdamse School heeft vooral zijn beslag gekregen in de volkshuisvesting van de jaren tien en twintig. Deze was een voortvloeisel van de Woningwet uit 1901 die voorzag in betere huisvesting voor de arbeidersbevolking. Tegen het einde van de jaren tien kregen de architecten van de beweging, niet alleen de kopstukken De Klerk, Van der Mey en Kramer, maar ook vele epigonen, alle ruimte van de Amsterdamse stadsbestuurders. Paradoxaal genoeg ook in het Plan Zuid van Berlage.

Zelf was De Klerk afkomstig uit de doelgroep waar hij, overigens bij toeval, enkele van zijn meest vermaarde woningblokken voor ontwierp. Hij werd als vierde kind geboren in de Amsterdamse Jodenbuurt. Zijn vader had op dat moment ook al eenentwintig koters uit een vorig huwelijk, dus veel aandacht zal de kleine Michel niet hebben gekregen. Maar hij had het geluk dat hij erg goed kon tekenen. Op veertienjarige leeftijd werd hij aangesteld op het architectenbureau annex kunstnijverheidsatelier van Eduard Cuypers, een neef van P.J.H. Cuypers die het Rijksmuseum heeft ontworpen.

Dit atelier, waar De Klerk zijn companen Van der Mey en Kramer leerde kennen, is altijd afgeschilderd als de kweekvijver van de Amsterdamse School. Voor een groot deel blijkt dat ook het geval, maar de rol van Cuypers is dubieus, want hij was zelden aanwezig. De Klerk bleef er twaalf jaar werken in steeds verantwoordelijker tekenaars- en opzichtersfuncties. In zijn vrije tijd deed hij mee aan prijsvragen en langzaam begon hij uit een veelheid van invloeden een eigen stijl te ontwikkelen. De jury’s hadden trouwens veel lof voor zijn tekenkunst, maar vonden de detaillering eigenaardig.
Ruimtekunst

Nadat hij in 1910 was getrouwd ging hij weg bij het atelier van Cuypers. Hij maakte een reis naar Scandinavië en kreeg na terugkeer een baan als opzichter/tekenaar bij het bureau van Herman Baanders in Amsterdam. Kort daarna ging hij zelf opdrachten aannemen. Zijn eerste grote project waarmee hij zijn reputatie vestigde was het Hillehuis (1911-1912). Dit was ook in een ander opzicht van belang, want van de opdrachtgever mocht hij het eerste blok in de Spaarndammerbuurt ontwerpen, dat later in handen kwam van Eigen Haard. Vanaf dat moment maakte hij naam.

Ondertussen had De Klerk ook zijn vroegere collega Van der Mey geassisteerd bij het bekende Scheepvaarthuis (1911-1916). Dit belangrijke ontwerp kreeg veel aandacht en op de lustrumtentoonstelling van het genootschap Architectura et Amicitia werd het werk van de nieuwe beweging dan ook naast dat van Berlage getoond. Frappant voor de doorbraak van de Amsterdamse School, zoals het kort daarop werd gedoopt, was een schrijven van De Klerk ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Berlage. Hij erkende dat deze het bouwvak had gezuiverd, maar helaas nooit aan bouwkunst was toegekomen.

Aan het eind van zijn leven liet hij nog minder gelegen aan de opvattingen van de peetvader van het modernisme, want de bouwkundige structuur verdween meer dan ooit uit het zicht. Zijn werk culmineerde in pure ruimtekunst. Een schitterend voorbeeld daarvan is het in de oorlog verwoeste gebouw van roei- en zeilvereniging De Hoop aan de Amstel. Niet ver daarvandaan in Plan Zuid werden in De Klerks laatste levensjaar nog twee hoogstandjes opgeleverd: het woningcomplex voor De Dageraad en het blok aan de Vrijheidslaan. Twee mooie koekoeksjongen in het nest van Berlage.

De tentoonstelling ‘Michel de Klerk – Bouwmeester en tekenaar van de Amsterdamse School’ is te bezichtigen in het NAi t/m 3 augustus. De gelijknamige catalogus kost tot 1 oktober 99,50 gulden, daarna 125 gulden, NAi-Uitgevers ISBN 90 5662 041 X