Campus

De politicus

Ir. B.J. van der Vlies is sinds 1986 fractievoorzitter van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) in de Tweede Kamer. De eerste man van de tot voor kort meest stabiele Nederlandse politieke partij (bij de verkiezingen in mei ging de partij voor het eerst sinds lange tijd terug van drie naar twee zetels) studeerde 26 jaar geleden in Delft af als civiel ingenieur.

Om de dienstplicht te ontwijken, werd hij wiskundeleraar. Hoewel hij daar nooit op uit was, rolde hij langzaam de landelijke politiek in.

Bas van der Vlies werd in 1942 in Sliedrecht, de stad der baggeraars, geboren. Hoewel politiek niet actief, was vader Van der Vlies wel SGP-lid en meer dan gemiddeld in politiek geïnteresseerd. Zoon Bas wilde aanvankelijk de zeevaart in, maar zijn ouders vonden dat maar niks. Na verloop van tijd zou een zeeman toch weer definitief de wal opwillen, was het argument. Civiele techniek was dus eigenlijk een tweede keus. ,,Misschien koos ik daar wel voor omdat ik in Sliedrecht was opgegroeid”, probeert Van der Vlies zijn motivatie te herinneren. ,,En het lag natuurlijk toch ook wel dicht bij de zeevaart.”

In 1961 begon Van der Vlies aan zijn studie in Delft. Zeven jaar later behaalde hij zijn bul. ,,Zeven jaar over je studie doen was toen heel normaal. Ik heb er ook nog bij gewerkt en veel andere dingen gedaan.” Zo was Van der Vlies in het studiejaar 1964-’65 praeses van het Delftse dispuut Johannes Calvijn van de reformatorische studentenvereninging CSFR, en een jaar later landelijk praeses van dezelfde vereniging.

Nog maar net aan zijn studie begonnen werd hij ook lid van de plaatselijke SGP-afdeling en de jongerenorganisatie van deze partij. ,,Maar ik had absoluut niet de gedachte om de politiek in te gaan.”

Bij Civiel had Van der Vlies het prima naar zijn zin. Maar zijn belangrijkste bezwaar was het ontbreken van de ethische kant van het ingenieursvak. ,,In die tijd was er weinig oog voor een stuk bezinning rond het profiel van de moderne ingenieur. In het studiepakket was het alleen techniek wat de klok sloeg, geen doordenken wat je met het vak wel of niet kon doen. De techniek biedt natuurlijk geweldige mogelijkheden, maar je moet altijd uitkijken dat je geen roofbouw pleegt.”

De bezinning op zijn vak vond Van der Vlies gelukkig wel bij zijn vereniging. Verder bezocht hij trouw elke vrijdagmiddag de lezingen van Studium Generale. Van der Vlies vindt dan ook dat er een kwalijke kant zit aan het steeds hogere studietempo waartoe de huidige student gedwongen wordt. ,,We moeten maat houden om te voorkomen dat er alleen nog vakmensen worden afgeleverd die hun vak niet meer kunnen plaatsen in een breder kader, die niet meer geprikkeld worden zich op hun vak te bezinnen.”

Van der Vlies studeerde in de roerige jaren zestig, aan de ene kant ,,een tijd waarin men dacht dat alles kon. Er heerste eensterke verwachting dat de samenleving door kennis opgestuwd zou kunnen worden tot een hogere welvaart. Daar is men natuurlijk wel van teruggekomen.”

,,Maar het was ook de tijd van de studentenopstanden, de Maagdenhuisbezetting”, vervolgt Van der Vlies. Hij vond dat er over de postitie van de student inderdaad gepraat kon worden: ,,Maar dan wel vanuit het harmoniemodel en niet vanuit het conflictmodel. Daarom heb ik me altijd verre gehouden van dergelijke opstanden.”

Eind jaren zestig was er in Nederland een groot tekort aan wis- en natuurkundeleraren in het middelbaar onderwijs. Het tekort was zo schrijnend dat de overheid besloot vrijstelling van miliatire dienst te geven aan jongens die besloten minstens vier jaar deze vacatures te vervullen. Van der Vlies had niet veel zin om in dienst te gaan – de officiersopleiding waar hij voor was opgegeven duurde toen nog 23 maanden – en werd een jaar voor zijn afstuderen al wiskundeleraar in Utrecht.

Min of meer ongewild maakte hij snel politieke carrière. ,,Bij de verkiezingen in 1971 werd ik gebeld of ik niet op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer wilde staan, plaats zeventien. Men wilde op die lijst wat jonge figuren hebben. Omdat het een volstrekt onverkiesbare plaats was, stemde ik toe. Maar toen in 1972 het kabinet-Biesheuvel viel en er opnieuw verkiezingen waren, was ik doorgeschoven naar de vierde plaats.”

In 1974 werd Van der Vlies – naast leraar – lid van de Provinciale Staten in Utrecht. De kennis uit zijn studie kon hij toen nog goed gebruiken bij zaken als ruimtelijke ordening en milieu; hij zat bijvoorbeeld in de wegen- en verkeerscommissie.

In 1981 kwam Van der Vlies in de Tweede Kamer terecht en in 1986 werd hij fractievoorzitter van zijn partij. ,,Nee, ik heb er nooit spijt van gehad dat ik niet ben verder gegaan in de civiele techniek. Ik heb mijn werk altijd met veel plezier gedaan. Ik ben blij dat een deel van de bevolking vertrouwen in mij schenkt. Toch zou het geen straf voor me zijn als ik nu weer terug zou moeten naar mijn oude vak. Ik denk alleen dat ik te veel nieuwe ontwikkelingen heb gemist.”

Kees Versluis

Ir. B.J. van der Vlies is sinds 1986 fractievoorzitter van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) in de Tweede Kamer. De eerste man van de tot voor kort meest stabiele Nederlandse politieke partij (bij de verkiezingen in mei ging de partij voor het eerst sinds lange tijd terug van drie naar twee zetels) studeerde 26 jaar geleden in Delft af als civiel ingenieur. Om de dienstplicht te ontwijken, werd hij wiskundeleraar. Hoewel hij daar nooit op uit was, rolde hij langzaam de landelijke politiek in.

Bas van der Vlies werd in 1942 in Sliedrecht, de stad der baggeraars, geboren. Hoewel politiek niet actief, was vader Van der Vlies wel SGP-lid en meer dan gemiddeld in politiek geïnteresseerd. Zoon Bas wilde aanvankelijk de zeevaart in, maar zijn ouders vonden dat maar niks. Na verloop van tijd zou een zeeman toch weer definitief de wal opwillen, was het argument. Civiele techniek was dus eigenlijk een tweede keus. ,,Misschien koos ik daar wel voor omdat ik in Sliedrecht was opgegroeid”, probeert Van der Vlies zijn motivatie te herinneren. ,,En het lag natuurlijk toch ook wel dicht bij de zeevaart.”

In 1961 begon Van der Vlies aan zijn studie in Delft. Zeven jaar later behaalde hij zijn bul. ,,Zeven jaar over je studie doen was toen heel normaal. Ik heb er ook nog bij gewerkt en veel andere dingen gedaan.” Zo was Van der Vlies in het studiejaar 1964-’65 praeses van het Delftse dispuut Johannes Calvijn van de reformatorische studentenvereninging CSFR, en een jaar later landelijk praeses van dezelfde vereniging.

Nog maar net aan zijn studie begonnen werd hij ook lid van de plaatselijke SGP-afdeling en de jongerenorganisatie van deze partij. ,,Maar ik had absoluut niet de gedachte om de politiek in te gaan.”

Bij Civiel had Van der Vlies het prima naar zijn zin. Maar zijn belangrijkste bezwaar was het ontbreken van de ethische kant van het ingenieursvak. ,,In die tijd was er weinig oog voor een stuk bezinning rond het profiel van de moderne ingenieur. In het studiepakket was het alleen techniek wat de klok sloeg, geen doordenken wat je met het vak wel of niet kon doen. De techniek biedt natuurlijk geweldige mogelijkheden, maar je moet altijd uitkijken dat je geen roofbouw pleegt.”

De bezinning op zijn vak vond Van der Vlies gelukkig wel bij zijn vereniging. Verder bezocht hij trouw elke vrijdagmiddag de lezingen van Studium Generale. Van der Vlies vindt dan ook dat er een kwalijke kant zit aan het steeds hogere studietempo waartoe de huidige student gedwongen wordt. ,,We moeten maat houden om te voorkomen dat er alleen nog vakmensen worden afgeleverd die hun vak niet meer kunnen plaatsen in een breder kader, die niet meer geprikkeld worden zich op hun vak te bezinnen.”

Van der Vlies studeerde in de roerige jaren zestig, aan de ene kant ,,een tijd waarin men dacht dat alles kon. Er heerste eensterke verwachting dat de samenleving door kennis opgestuwd zou kunnen worden tot een hogere welvaart. Daar is men natuurlijk wel van teruggekomen.”

,,Maar het was ook de tijd van de studentenopstanden, de Maagdenhuisbezetting”, vervolgt Van der Vlies. Hij vond dat er over de postitie van de student inderdaad gepraat kon worden: ,,Maar dan wel vanuit het harmoniemodel en niet vanuit het conflictmodel. Daarom heb ik me altijd verre gehouden van dergelijke opstanden.”

Eind jaren zestig was er in Nederland een groot tekort aan wis- en natuurkundeleraren in het middelbaar onderwijs. Het tekort was zo schrijnend dat de overheid besloot vrijstelling van miliatire dienst te geven aan jongens die besloten minstens vier jaar deze vacatures te vervullen. Van der Vlies had niet veel zin om in dienst te gaan – de officiersopleiding waar hij voor was opgegeven duurde toen nog 23 maanden – en werd een jaar voor zijn afstuderen al wiskundeleraar in Utrecht.

Min of meer ongewild maakte hij snel politieke carrière. ,,Bij de verkiezingen in 1971 werd ik gebeld of ik niet op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer wilde staan, plaats zeventien. Men wilde op die lijst wat jonge figuren hebben. Omdat het een volstrekt onverkiesbare plaats was, stemde ik toe. Maar toen in 1972 het kabinet-Biesheuvel viel en er opnieuw verkiezingen waren, was ik doorgeschoven naar de vierde plaats.”

In 1974 werd Van der Vlies – naast leraar – lid van de Provinciale Staten in Utrecht. De kennis uit zijn studie kon hij toen nog goed gebruiken bij zaken als ruimtelijke ordening en milieu; hij zat bijvoorbeeld in de wegen- en verkeerscommissie.

In 1981 kwam Van der Vlies in de Tweede Kamer terecht en in 1986 werd hij fractievoorzitter van zijn partij. ,,Nee, ik heb er nooit spijt van gehad dat ik niet ben verder gegaan in de civiele techniek. Ik heb mijn werk altijd met veel plezier gedaan. Ik ben blij dat een deel van de bevolking vertrouwen in mij schenkt. Toch zou het geen straf voor me zijn als ik nu weer terug zou moeten naar mijn oude vak. Ik denk alleen dat ik te veel nieuwe ontwikkelingen heb gemist.”

Kees Versluis

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.