Onderwijs

‘De koninkrijkjes zijn nog niet verdwenen’

De tweede versie van de uitgewerkte reorganisatieplannen is gedetailleerder dan de vorige. De ondernemingsraad ziet nog wel obstakels.

“Op papier ziet het er mooi uit”, zegt Kees Daleboudt. Sterker nog: de or-voorzitter ziet veel positieve punten in de nieuwe conceptversie. Maar de praktijk is natuurlijk weerbarstiger, vol onzekerheden en koninkrijkjes die zich niet zo makkelijk laten afbreken.

De or kan zich wel vinden in de voorspelling dat de individuele wetenschapper straks de nieuwe ondersteuning als een achteruitgang kan ervaren. “Nu is de ondersteuning effectief: als je roept, komt er meteen iemand”, zegt Vincent van Croonenburg, lid van de werkgroep OOD. “Straks wordt de ondersteuning efficiënt. Er ontstaat een evenwicht tussen wat redelijkerwijs verwacht mag worden en wat redelijkerwijs geleverd kan worden.” Daleboudt: “De grote vraag is: wat is redelijk? Op sommige plekken zijn de wetenschappers een tikkeltje verwend geraakt.”

“De nieuwe ondersteunersorganisatie moet niet klantvriendelijk, maar klantgericht zijn”, vindt Van Croonenburg. Het klinkt als een pleidooi voor oer-Hollandse botheid. Daleboudt: “Luister, de man die mij ’s avonds opbelt om me een lening aan te smeren waar ik niks aan heb is zéér klantvriendelijk. Je kunt beter iemand hebben die misschien niet met twee woorden spreekt, maar precies weet waar jij als klant bij gebaat bent.”

De angst bestaat dat de nieuwe ondersteunersorganisatie bureaucratisch wordt, signaleert Daleboudt. “Het paarse-krokodileffect. Je belt in paniek op als tijdens een college je beamer dienst weigert en krijgt te horen dat je zes formulieren moet invullen.” Van Croonenburg: “De ondersteuner moet direct actie ondernemen, maar de docent moet van tevoren nadenken: welke back-up heb ik als het fout gaat? Volwassenheid aan beide kanten.”

De or overlegt regelmatig met de onderdeelcommissies over de reorganisatie. “Bij de facultaire odc’s zie ik het vertrouwen groeien, bij dienstgebonden odc’s als DTO blijft de frustratie bestaan”, zegt Daleboudt. “Men denkt er slechter uit te komen dan de facultaire ondersteuners, die een decaan achter zich hebben.”

Van Croonenburg: “De angst voor de risico’s van de reorganisatie is bij de odc’s niet afgenomen. Een goed onderbouwd stuk over de transitiefase zou daar verandering in kunnen brengen.”

Weerstand tegen de reorganisatieplannen heeft soms te maken met lange tenen, denkt Daleboudt. “Als je ziet hoe moeilijk het al is om in een werkgroep voor de harmonisatie van onderwijsregelgeving over de kleinste zaken een compromis te vinden… ‘Harmonisatie? Natuurlijk! Iedereen moet het voortaan doen zoals ik!'” Van Croonenburg: “De koninkrijkjes zijn nog niet verdwenen. Men ziet de eigen manier van werken als best practice.” Daleboudt: “Vaak is die werkwijze ook weldoordacht, maar op TU-breed niveau is het betere veelal de vijand van het goede. Dat is lastig te accepteren.”

“Op papier ziet het er mooi uit”, zegt Kees Daleboudt. Sterker nog: de or-voorzitter ziet veel positieve punten in de nieuwe conceptversie. Maar de praktijk is natuurlijk weerbarstiger, vol onzekerheden en koninkrijkjes die zich niet zo makkelijk laten afbreken.

De or kan zich wel vinden in de voorspelling dat de individuele wetenschapper straks de nieuwe ondersteuning als een achteruitgang kan ervaren. “Nu is de ondersteuning effectief: als je roept, komt er meteen iemand”, zegt Vincent van Croonenburg, lid van de werkgroep OOD. “Straks wordt de ondersteuning efficiënt. Er ontstaat een evenwicht tussen wat redelijkerwijs verwacht mag worden en wat redelijkerwijs geleverd kan worden.” Daleboudt: “De grote vraag is: wat is redelijk? Op sommige plekken zijn de wetenschappers een tikkeltje verwend geraakt.”

“De nieuwe ondersteunersorganisatie moet niet klantvriendelijk, maar klantgericht zijn”, vindt Van Croonenburg. Het klinkt als een pleidooi voor oer-Hollandse botheid. Daleboudt: “Luister, de man die mij ’s avonds opbelt om me een lening aan te smeren waar ik niks aan heb is zéér klantvriendelijk. Je kunt beter iemand hebben die misschien niet met twee woorden spreekt, maar precies weet waar jij als klant bij gebaat bent.”

De angst bestaat dat de nieuwe ondersteunersorganisatie bureaucratisch wordt, signaleert Daleboudt. “Het paarse-krokodileffect. Je belt in paniek op als tijdens een college je beamer dienst weigert en krijgt te horen dat je zes formulieren moet invullen.” Van Croonenburg: “De ondersteuner moet direct actie ondernemen, maar de docent moet van tevoren nadenken: welke back-up heb ik als het fout gaat? Volwassenheid aan beide kanten.”

De or overlegt regelmatig met de onderdeelcommissies over de reorganisatie. “Bij de facultaire odc’s zie ik het vertrouwen groeien, bij dienstgebonden odc’s als DTO blijft de frustratie bestaan”, zegt Daleboudt. “Men denkt er slechter uit te komen dan de facultaire ondersteuners, die een decaan achter zich hebben.”

Van Croonenburg: “De angst voor de risico’s van de reorganisatie is bij de odc’s niet afgenomen. Een goed onderbouwd stuk over de transitiefase zou daar verandering in kunnen brengen.”

Weerstand tegen de reorganisatieplannen heeft soms te maken met lange tenen, denkt Daleboudt. “Als je ziet hoe moeilijk het al is om in een werkgroep voor de harmonisatie van onderwijsregelgeving over de kleinste zaken een compromis te vinden… ‘Harmonisatie? Natuurlijk! Iedereen moet het voortaan doen zoals ik!'” Van Croonenburg: “De koninkrijkjes zijn nog niet verdwenen. Men ziet de eigen manier van werken als best practice.” Daleboudt: “Vaak is die werkwijze ook weldoordacht, maar op TU-breed niveau is het betere veelal de vijand van het goede. Dat is lastig te accepteren.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.