Campus

‘De beheersing van vuur is van het eerste uur, dat van het water komt pas later’

Hoogleraar Johan Goudsblom trapte vorige week in het Techniek Museum de Studium Generale-cyclus ‘Water & Vuur’ af. Goudsblom, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, verwierf onder meer bekendheid met zijn boek ‘Vuur en beschaving’, dat in 1992 verscheen bij Meulenhoff Nederland.

Hieronder de vrijwel letterlijke weergave van de Studium Generale-lezing – een vorm die vanaf nu regelmatig zal terugkeren in Delta.

,,Ik ga een lange reis door de tijd ondernemen en zal me richten op de belangrijkste ingrepen die door de mensheid op het aardoppervlak zijn gepleegd. Er valt over te twisten hoe langdurig die van aard zijn. Wel staat vast dat ze zeer veel invloed op de mensheid hebben gehad. Ik denk daarbij aan drie ecologische omwentelingen die door de mensen zelf zijn teweeggebracht.

De meest recente is de industrialisering, begonnen als iets dat ook wel de industriële revolutie wordt genoemd. Die is ongeveer 250 jaar geleden aangevangen. Als we ervan uitgaan dat een generatie vijfentwintig jaar beslaat, dan kunnen we zeggen dat de industrialisering tien generaties geleden op gang is gekomen. De tweede ecologische omwenteling, die voorafging aan de industrialisering, is de invoering van landbouw en veeteelt, pakweg tienduizend jaar geleden, vierhonderd generaties terug. En de eerste, daarover hoef ik u niet in spanning te houden, is de domesticatie van vuur. Die is niet precies te dateren, maar als we uitgaan van vijfhonderdduizend jaar geleden, dus twintig generaties terug, dan zijn we op de goede weg. Ik vraag u om dit in gedachten te houden als een soort chronologische achtergrond van mijn betoog.
Fase

Over het feit dat ik met vuurbeheersing, agrarisering en industrialisering drie fasen in de ontwikkeling van de mensheid heb gemarkeerd, moet ik eerst een paar algemene opmerkingen maken. Als je spreekt over ‘fase’ dan denk je niet op de eerste plaats aan een proces, maar dat is het in dit geval wel. Bovendien denk je bij ‘fase’ dat wanneer de ene begint de andere ophoudt. Ook dat is niet de bedoeling. De ontwikkeling van vuurbeheersing gaat na de invoering van landbouw en veeteelt gewoon door, en ook na de opkomst van de industrie. Toch heeft het zin om van ‘fasen’ te spreken, want iedere keer begint er iets nieuws.

De eerste ecologische omwenteling behelst dat mensen met vuur leren omgaan. Je kunt je indenken dat er eerst een fase was waarin geen enkele mensengroep met vuur kon omgaan. Toen zaler een tijd geweest zijn waarin sommige groepen dat wel konden en andere niet. Daarna is er een lange periode ingetreden waarin alle mensengroepen vuur hadden. Uit de antropologie zijn geen groepen bekend zonder vuur.

Er zijn wel verhalen in omloop geweest over volkeren die geen vuur bezaten, maar die bleken altijd laster te zijn. Er was dan een antropoloog op bezoek geweest bij een volkje waarvan de mensen hem vertelden dat er verderop in de rimboe een ander volk leefde dat volgens hen nauwelijks menselijk was. Dat zou onder meer blijken uit het feit dat het geen vuur had. Maar als de onderzoeker dat andere volkje bezocht, bleek het wel degelijk vuur te hebben.
Doperwten

Voor de landbouw geldt iets soortgelijks. Er is een tijd geweest, en dat is gedocumenteerd, dat mensen zonder landbouw en veeteelt hebben geleefd. Daarna was er een periode waarin er volkeren waren mèt en volkeren zònder landbouw. Die periode is nu pas afgelopen. Althans, er bestaan tegenwoordig geen volkeren meer die geen landbouwprodukten gebruiken. Eskimo’s en sommige volkeren in de binnenlanden van Nieuw-Guinea of Zuid-Amerika bedrijven weliswaar geen landbouw, maar net zo goed dat ze transistorradio’s hebben en cola drinken, zal je er ook blikjes doperwten aantreffen.

Over de industrialisering zal ik kort zijn want die is erg snel gegaan. In tien generaties hebben de produkten van de industriële werkwijze de mensheid over de hele aardbol bereikt.

Hoe is dit allemaal zo gekomen? Ligt er een plan of doel aan ten grondslag? Misschien een onzinnige vraag, maar lange tijd hebben in onze cultuur ideeën gecirculeerd dat de ontwikkeling van de mensheid beantwoordde aan een bepaald ontwerp van voorzienigheid. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat er ergens in het begin een plan beraamd is. Maar dit gezegd, moet ik mezelf meteen corrigeren, want had dit ooit ooit kunnen gebeuren zonder plannen?

Nee, het kon alleen maar gebeuren doordat er aldoor mensen bezig waren met het maken van plannetjes. Voortdurend hebben mensen gedacht: laten we eens proberen of we iets met vuur kunnen doen; laten we eens proberen om met landbouw te experimenteren. En uit al die plannetjes is iets voortgekomen dat door niemand gepland is. Het is van belang dit in het oog te houden, omdat de verleiding groot is te vervallen in een soort determinisme, dat het allemaal zo had moeten gebeuren en dat het de mens is overkomen. In zekere zin ìs het de mensheid overkomen, maar als resultante van velerlei menselijke bedoelingen.
Natuurkracht

Wat is ‘vuur’ nu eigenlijk? Ik ga me niet in de chemie ervan verdiepen en volsta met de eerste omschrijving die ik in de encyclopedie vind. Vuur is volgens huidige opvattingen een verbrandingsproces dat gepaard gaat met hitte en licht. Een volstrekt ontechnische omschrijving maar duidelijk genoeg. Van de voor mensen belangrijke kenmerken van vuur zou ik er vier willen noemen. De eerste daarvan is dat het destructief is.Ten tweede is deze destructiviteit onomkeerbaar. Op de derde plaats is het onverschillig ten aanzien van menselijke waarden en bedoelingen. Een vod papier brandt net zo goed als een briefje van duizend. En ten vierde is het zelfgenererend. Vuur genereert hitte en hitte genereert vuur. Zolang er brandstof en zuurstof is, zal het vuur voortbranden.

Onze verre voorouders hebben deze natuurkracht ingelijfd en deelgemaakt van hun samenleving. Dat roept allerlei vragen op. Bijvoorbeeld de louter historische vraag: wanneer is dat nou gebeurd? Zoals ik al gezegd heb wellicht ongeveer vijfhonderdduizend jaar geleden. Waar is dat gebeurd? Hoogstwaarschijnlijk in Afrika. Maar de meest interessante vragen zijn: hoe is dat in zijn werk gegaan? Waarom hebben mensen dit gedaan? Wat waren de voorwaarden? En wat maakte het de moeite waard?
Beheersing

U denkt misschien dat vuurbeheersing synoniem is aan vuurmaken, maar dat is allerminst het geval. Vuurmaken is in de ontwikkeling van de menselijke vuurbeheersing betrekkelijk jong. Lang voordat mensen in staat waren vuur te maken, hebben ze geleerd vuur te bewaren. Het meest elementaire aan vuurbeheersing is namelijk ervoor zorgen dat je vuur bij de hand hebt. Kortom, dat het vuur blijft branden.

We moeten ons verplaatsen in voorouders die geen enkel voorbeeld hadden van het bezit van vuur. Ze moesten op de gedachte komen dat het de moeite waard was om vuur te hebben. En vervolgens moesten ze bedenken wat er allemaal gedaan moest worden om ervoor te zorgen. Vuur is op het aardoppervlak veel minder aanwezig dan water, maar er zijn wel plekken waar het frequent voorkomt. Zeker in de buurt van vulkanen en daar waar geregeld blikseminslag plaatsvindt. Maar vuur aan zichzelf overgelaten gaat, behalve misschien rondom enkele vulkanen, weer uit. Ofwel doordat er onvoldoende brandstof is, ofwel doordat het begint te regenen.

Mensen hebben het vuur dat ze ergens aantroffen naar een plaats moeten brengen waar het bleef branden. Het ligt voor de hand dat dit bijvoorbeeld een grot is geweest. Ze moesten het natuurlijk niet te ver een grot binnenbrengen, want daar, weten wij nu, is gebrek aan zuurstof. En vervolgens moesten ze zorgen dat het gevoed werd, een woord dat je in dit verband kunt gebruiken, want vuur heeft iets quasi-levends.
Voorwaarden

Daar waren bepaalde voorwaarden voor nodig. Op de eerste plaats mentale voorwaarden. Het voorstellingsvermogen, het weten en de bereidheid om zich bepaalde inspanningen te getroosten. Vanuit de sociobiologie, die werkt met het selfish gen, wordt gedacht dat het voortbestaan van iedere soort verklaarbaar is vanuit de behoefte van genen om zichzelf voort te planten. Gaan we hiervan uit dan is er met vuurbeheersing iets raars aan de hand. Mensen zijn namelijk voor iets gaan zorgen dat beslist niet tot hun eigen genenreservoir behoort. Behalve zorg is er ook het overwinnen van angst en tegelijkertijd het niet roekeloos omgaan met vuur. Ook dat is voor mensen niet zonder meer biologisch gegeven.

Misschien dat er een geniale enkeling is geweest, maar die kon dan wel gebruikmaken van bepaalde fysieke eigenschappen van de mens. Dat is de tweede voorwaarde. Waarschijnlijk konden de mensen al redelijk goed rechtop lopen zodat ze hun handen vrij hadden om dingen te sjouwen. Bijvoorbeeld om brandend materiaal naar de ingang van de grot te brengen. En daarna brandstof aan te blijven dragen naar de plaats waar het vuur brandde.

Stel dat er een enkeling is geweest, dan zou die geniale vondst verloren zijn gegaan als niet aan een derde voorwaarde ook was voldaan, namelijk een sociale organisatie waardoor die vondst deel kon worden van het cultuurgoed van een groep die het van generatie op generatie overdroeg. Je kunt zeggen dat cultuur de survival of the mediocre mogelijk maakt. Genetisch kan dat niet, maar cultureel wel. Iemand kan iets unieks bedenken en anderen kunnen dat naäpen, een curieus woord in dit verband.
Nawaarden

Dus voor vuurbeheersing zijn er mentale, fysieke en sociale voorwaarden nodig geweest. Maar voorwaarden alleen geven een onvoldoende verklaring. Je hebt ook ‘nawaarden’ nodig oftewel post-conditions, namelijk datgene wat het de moeite waard maakt om te doen. Zeker in de lange begintijd zal het onderhouden van een vuur een grote inspanning hebben gevergd. Daar moest iets tegenover staan. Mensen moesten weten dat die inspanningen niet voor niks waren. De beloning was dat de destructieve kracht van vuur werd aangewend voor produktie en protectie.

Het meest duidelijke voorbeeld daarvan is het koken. Wat is de essentie van het koken? Dat is door potentieel voedsel bloot te stellen aan vuur, taaie vezels of giftige stoffen die in planten of vlees zitten worden vernietigd. Dus de destructieve kracht van vuur wordt gebruikt voor een van de meest elementaire vormen van menselijke produktie, namelijk de range aan potentieel voedsel uitbreiden door middel van koken.

Een andere veel grootschaliger manier waarop de destructieve kracht van vuur gebruikt kan worden voor produktieve doeleinden is het afbranden van een stuk land, waardoor het toegankelijker wordt en de jacht wordt vergemakkelijkt. Juist bij dat openleggen van land zie je een kenmerk van vuurbeheersing dat van groot belang is, namelijk de uitbreiding van het door mensen toegankelijke terrein.

Die gedachte komt terug in allerlei mythen van volkeren die dichter bij de natuur leven dan wij tegenwoordig doen. Het land dat geregeld wordt afgebrand is het land dat van de mensen is. Daarachter begint het moerras of de rimboe die eigenlijk niet meer tot het menselijk domein behoren en waar je je ook beter niet in kunt wagen.
Ingrijpend

Behalve produktie biedt vuur ook protectie. Mensen konden grotere dieren van zich afhouden die ze fysiek niet aankonden. Je kunt je voorstellen dat een brandende knots veel effectiever is dan alleen maar een knots. Toen sommige groepen mensachtigen eenmaal over vuur beschikten, bleek het voorandere menselijke groepen, in onderlinge competitie en tegenover andere dieren, steeds moeilijker zonder vuur te leven, zodat mensengroepen zonder vuur op den duur verdwenen. Het is nog niet achterhaald wanneer dat precies gebeurd is, maar het ìs gebeurd.

Ik denk dat waterbeheersing in die vroege periode in de verste verte niet zo ingrijpend is geweest als vuurbeheersing. Mensen hebben natuurlijk altijd water nodig gehad om te drinken en waarschijnlijk om zich te reinigen, maar de inspanning die nodig was om water te verkrijgen was veel minder groot dan die om aan vuur te komen en het te bewaren. Er zal af en toe strijd gevoerd zijn om de beheersing van bronnen of vijvers, maar dat was een louter lokale beheersing.

Ik kan me voorstellen dat ooit is uitgevonden dat water getransporteerd kan worden in leren zakken of buidels. Dat is ongetwijfeld belangrijk geweest en heeft de actieradius van mensen vergroot. Ze konden daardoor naar plekken waar water niet onmiddellijk beschikbaar was. Maar wat wij waterbeheersing plegen te noemen begint pas na de tweede ecologische omwenteling, na de invoering van landbouw en veeteelt, wanneer mensen leren water om te leiden en kanalen en dijken gaan maken. Ik heb er zelfs nog een rijmpje bij bedacht: de beheersing van het vuur is van het eerste uur, de beheersing van water komt later.
Moord

Er zijn duidelijke structurele overeenkomsten tussen de vuurbeheersing en de domesticatie van planten en dieren. Ook bij landbouw en veeteelt heb je te maken met de inlijving van in de natuur aanwezige krachten. Wilde hulpbronnen die worden getemd en waarvoor wordt gezorgd. Dat zouden we kunnen vertalen in de wording van het vuurregime. De onderwerping van bepaalde planten en dieren aan een menselijk bewind zouden we het agrarisch regime kunnen noemen.

Net zoals bij de vuurbeheersing zit er ook aan landbouw en veeteelt een sterk destructieve kant. Dat was mij wel bekend, maar het werd mij het meest duidelijk toen ik eens met een vriendin door haar moestuin liep. Op een gegeven moment trok ze een paardebloem uit de grond, waarna ze zei: tuinieren is moord. Dat geeft het precies aan. Landbouw betekent goede zorg voor bepaalde gewassen en vóórkomen dat er concurrenten groeien. Zorgen dat er graan groeit en geen kweek. Dat is het grondprincipe van landbouw.

Landbouw is biocide en hetzelfde geldt voor veeteelt. Sommige dieren worden gekoesterd, andere heten wild en worden bestreden. Dat is overal zo. Je hoort soms dat dit typisch is voor de westerse cultuur, maar dat is niet waar. Een agrarische cultuur is niet vriendelijk voor muizen en konijnen. Dat gaat voor India of China net zo goed op als voor Europa.
Domein

Bovendien zit er continuïteit tussen vuurbeheersing en de invoering van landbouw en veelteelt, want dat laatste is niet voor te stellen zonder vuur. De snelste manier om van bossen af te komen, zodat de grond beschikbaar komt voor landbouw, isde bossen af te branden. In die zin is er een direct verband tussen vuur en beginnende landbouw. Dus het menselijk domein, dat met de vuurbeheersing al enigszins was uitgebreid, is na de invoering van landbouw en veeteelt steeds verder uitgebreid.

Groepen met landbouw hebben in de afgelopen tienduizend jaar groepen zonder landbouw verdreven. De afgelopen tienduizend jaar is de landbouwgrens alsmaar verschoven. Eerst waren er alleen maar kleine pockets waar landbouw werd bedreven, in Mesopotamië en later ook in Zuidoost-Azië, en in wat tegenwoordig Peru en Mexico heet. Maar die pockets hebben zich uitgebreid. Dat is een proces dat nog steeds aan de gang is zoals tot uiting komt in de vernietiging van de regenwouden.

Na de invoering van landbouw en veeteelt krijg je allerlei andere ontwikkelingen. Zoals metaalbewerking, de intrede van het schrift, de opkomst van markten met netwerken van handelsverkeer, nederzettingen, dorpen en steden – soms enkele keren al met brandweer maar dat heeft lang geduurd – , kerk- en staatsorganisaties, oorlogen op grotere schaal.
Marginaal

Op den duur is daarbij het vuurgebruik in dichter bevolkte streken anders geworden. Er wordt over het platbranden van de oerwouden in Latijns Amerika over het algemeen in Europa heel afkeurend gesproken. Niet alleen vanwege het broeikaseffect, maar ook daarvoor al. In de stedelijke samenleving wordt hout gebruikt als timmerhout of brandstof, maar niet als een quantité negligable dat wordt verbrand om er alleen maar vanaf te zijn, wat lange tijd in de ontwikkeling van de mensheid wel het geval is geweest. Mensen hielden niet van bomen. Hier en daar, zelfs op het Nederlandse platteland, zijn daarvan de resten nog merkbaar.

Je krijgt ook irrigatie en bevloeiïng. Waterbeheersing krijgt dan eindelijk wat meer betekenis. Lang niet overal maar in bepaalde regionen en een heel enkele keer krijg je zelfs inpoldering. Maar ik denk dat dit, hoe belangrijk het voor ons ook is, in wereldhistorisch perspectief marginaal is. En daarom van een andere orde dan vuurbeheersing.

Een tegenkant van de grotere produktiviteit en beheersing is door de hele ontwikkeling heen een grotere kwetsbaarheid. Terwijl het lijkt dat beheersing onafhankelijk maakt, is het omgekeerde het geval. Mensen die de Tweede Wereldoorlog en de Hongerwinter hebben meegemaakt, weten dat brandstof van bijna even vitaal belang is als voedsel. En wie de oliecrisis van 1973 in herinnering roept, toen de regelmatige toevoer van olie naar onze industriële samenleving verstoord dreigde te worden, kent misschien nog de onsterfelijke woorden van de toenmalige premier Den Uyl: ‘Het zal nooit meer worden zoals het geweest is.’
Pyrofieten

Voor de industrialisering die zich de laatste tien generaties voltrok geldt in principe hetzelfde als voor vuurbeheersing en agrarisering. Weer werden er wilde natuurkrachten, zoals de potentiële energie die in fossiele brandstof huist, ontdekt en gemobiliseerd. Vuur had daar direct mee te maken. Opvallend isdat in de beginfase van de industriële omwenteling vuur heel erg zichtbaar was. In afbeeldingen van het vroege industriële landschap zie je overal rokende fabrieksschoorstenen. Die zijn allemaal bezig uit het landschap te verdwijnen. Aan de lampen die hier branden is geen vuur te zien, maar niettemin wordt ergens in een centrale electriciteit opgewekt door de verbranding van gas of olie. Dus de afhankelijkheid van vuur is er nog steeds.

Er zijn bepaalde planten en bomen die in de biologie worden aangeduid met de term pyrofieten. Die kunnen zich uitsluitend voortplanten wanneer ze worden blootgesteld aan vuur. Bij een bepaalde hitte springen de zaden open. In overdrachtelijke zin zou je kunnen zeggen dat ook mensen pyrofieten zijn. Onze samenleving kan alleen maar functioneren dankzij onze ‘symbiose’ met vuur. Dat kun je bijvoorbeeld prachtig waarnemen op satellietfoto’s van de aarde bij nacht, waarop je kunt zien waar allemaal vuren branden. Alle plekken waar op aarde vuur brandt zijn plaatsen van intensieve menselijke activiteit. Het zijn de grote steden, olievelden en de bossen van Brazilië en Afrika die in brand zijn gestoken. Wat er aan vuren brandt op aarde is overwegend antropogeen. Dat hebben wij gemaakt.”

Bewerking: Mannus van der Laan


Figuur 2 Prof.dr. J. Goudsblom

,

Hoogleraar Johan Goudsblom trapte vorige week in het Techniek Museum de Studium Generale-cyclus ‘Water & Vuur’ af. Goudsblom, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, verwierf onder meer bekendheid met zijn boek ‘Vuur en beschaving’, dat in 1992 verscheen bij Meulenhoff Nederland. Hieronder de vrijwel letterlijke weergave van de Studium Generale-lezing – een vorm die vanaf nu regelmatig zal terugkeren in Delta.

,,Ik ga een lange reis door de tijd ondernemen en zal me richten op de belangrijkste ingrepen die door de mensheid op het aardoppervlak zijn gepleegd. Er valt over te twisten hoe langdurig die van aard zijn. Wel staat vast dat ze zeer veel invloed op de mensheid hebben gehad. Ik denk daarbij aan drie ecologische omwentelingen die door de mensen zelf zijn teweeggebracht.

De meest recente is de industrialisering, begonnen als iets dat ook wel de industriële revolutie wordt genoemd. Die is ongeveer 250 jaar geleden aangevangen. Als we ervan uitgaan dat een generatie vijfentwintig jaar beslaat, dan kunnen we zeggen dat de industrialisering tien generaties geleden op gang is gekomen. De tweede ecologische omwenteling, die voorafging aan de industrialisering, is de invoering van landbouw en veeteelt, pakweg tienduizend jaar geleden, vierhonderd generaties terug. En de eerste, daarover hoef ik u niet in spanning te houden, is de domesticatie van vuur. Die is niet precies te dateren, maar als we uitgaan van vijfhonderdduizend jaar geleden, dus twintig generaties terug, dan zijn we op de goede weg. Ik vraag u om dit in gedachten te houden als een soort chronologische achtergrond van mijn betoog.
Fase

Over het feit dat ik met vuurbeheersing, agrarisering en industrialisering drie fasen in de ontwikkeling van de mensheid heb gemarkeerd, moet ik eerst een paar algemene opmerkingen maken. Als je spreekt over ‘fase’ dan denk je niet op de eerste plaats aan een proces, maar dat is het in dit geval wel. Bovendien denk je bij ‘fase’ dat wanneer de ene begint de andere ophoudt. Ook dat is niet de bedoeling. De ontwikkeling van vuurbeheersing gaat na de invoering van landbouw en veeteelt gewoon door, en ook na de opkomst van de industrie. Toch heeft het zin om van ‘fasen’ te spreken, want iedere keer begint er iets nieuws.

De eerste ecologische omwenteling behelst dat mensen met vuur leren omgaan. Je kunt je indenken dat er eerst een fase was waarin geen enkele mensengroep met vuur kon omgaan. Toen zaler een tijd geweest zijn waarin sommige groepen dat wel konden en andere niet. Daarna is er een lange periode ingetreden waarin alle mensengroepen vuur hadden. Uit de antropologie zijn geen groepen bekend zonder vuur.

Er zijn wel verhalen in omloop geweest over volkeren die geen vuur bezaten, maar die bleken altijd laster te zijn. Er was dan een antropoloog op bezoek geweest bij een volkje waarvan de mensen hem vertelden dat er verderop in de rimboe een ander volk leefde dat volgens hen nauwelijks menselijk was. Dat zou onder meer blijken uit het feit dat het geen vuur had. Maar als de onderzoeker dat andere volkje bezocht, bleek het wel degelijk vuur te hebben.
Doperwten

Voor de landbouw geldt iets soortgelijks. Er is een tijd geweest, en dat is gedocumenteerd, dat mensen zonder landbouw en veeteelt hebben geleefd. Daarna was er een periode waarin er volkeren waren mèt en volkeren zònder landbouw. Die periode is nu pas afgelopen. Althans, er bestaan tegenwoordig geen volkeren meer die geen landbouwprodukten gebruiken. Eskimo’s en sommige volkeren in de binnenlanden van Nieuw-Guinea of Zuid-Amerika bedrijven weliswaar geen landbouw, maar net zo goed dat ze transistorradio’s hebben en cola drinken, zal je er ook blikjes doperwten aantreffen.

Over de industrialisering zal ik kort zijn want die is erg snel gegaan. In tien generaties hebben de produkten van de industriële werkwijze de mensheid over de hele aardbol bereikt.

Hoe is dit allemaal zo gekomen? Ligt er een plan of doel aan ten grondslag? Misschien een onzinnige vraag, maar lange tijd hebben in onze cultuur ideeën gecirculeerd dat de ontwikkeling van de mensheid beantwoordde aan een bepaald ontwerp van voorzienigheid. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat er ergens in het begin een plan beraamd is. Maar dit gezegd, moet ik mezelf meteen corrigeren, want had dit ooit ooit kunnen gebeuren zonder plannen?

Nee, het kon alleen maar gebeuren doordat er aldoor mensen bezig waren met het maken van plannetjes. Voortdurend hebben mensen gedacht: laten we eens proberen of we iets met vuur kunnen doen; laten we eens proberen om met landbouw te experimenteren. En uit al die plannetjes is iets voortgekomen dat door niemand gepland is. Het is van belang dit in het oog te houden, omdat de verleiding groot is te vervallen in een soort determinisme, dat het allemaal zo had moeten gebeuren en dat het de mens is overkomen. In zekere zin ìs het de mensheid overkomen, maar als resultante van velerlei menselijke bedoelingen.
Natuurkracht

Wat is ‘vuur’ nu eigenlijk? Ik ga me niet in de chemie ervan verdiepen en volsta met de eerste omschrijving die ik in de encyclopedie vind. Vuur is volgens huidige opvattingen een verbrandingsproces dat gepaard gaat met hitte en licht. Een volstrekt ontechnische omschrijving maar duidelijk genoeg. Van de voor mensen belangrijke kenmerken van vuur zou ik er vier willen noemen. De eerste daarvan is dat het destructief is.Ten tweede is deze destructiviteit onomkeerbaar. Op de derde plaats is het onverschillig ten aanzien van menselijke waarden en bedoelingen. Een vod papier brandt net zo goed als een briefje van duizend. En ten vierde is het zelfgenererend. Vuur genereert hitte en hitte genereert vuur. Zolang er brandstof en zuurstof is, zal het vuur voortbranden.

Onze verre voorouders hebben deze natuurkracht ingelijfd en deelgemaakt van hun samenleving. Dat roept allerlei vragen op. Bijvoorbeeld de louter historische vraag: wanneer is dat nou gebeurd? Zoals ik al gezegd heb wellicht ongeveer vijfhonderdduizend jaar geleden. Waar is dat gebeurd? Hoogstwaarschijnlijk in Afrika. Maar de meest interessante vragen zijn: hoe is dat in zijn werk gegaan? Waarom hebben mensen dit gedaan? Wat waren de voorwaarden? En wat maakte het de moeite waard?
Beheersing

U denkt misschien dat vuurbeheersing synoniem is aan vuurmaken, maar dat is allerminst het geval. Vuurmaken is in de ontwikkeling van de menselijke vuurbeheersing betrekkelijk jong. Lang voordat mensen in staat waren vuur te maken, hebben ze geleerd vuur te bewaren. Het meest elementaire aan vuurbeheersing is namelijk ervoor zorgen dat je vuur bij de hand hebt. Kortom, dat het vuur blijft branden.

We moeten ons verplaatsen in voorouders die geen enkel voorbeeld hadden van het bezit van vuur. Ze moesten op de gedachte komen dat het de moeite waard was om vuur te hebben. En vervolgens moesten ze bedenken wat er allemaal gedaan moest worden om ervoor te zorgen. Vuur is op het aardoppervlak veel minder aanwezig dan water, maar er zijn wel plekken waar het frequent voorkomt. Zeker in de buurt van vulkanen en daar waar geregeld blikseminslag plaatsvindt. Maar vuur aan zichzelf overgelaten gaat, behalve misschien rondom enkele vulkanen, weer uit. Ofwel doordat er onvoldoende brandstof is, ofwel doordat het begint te regenen.

Mensen hebben het vuur dat ze ergens aantroffen naar een plaats moeten brengen waar het bleef branden. Het ligt voor de hand dat dit bijvoorbeeld een grot is geweest. Ze moesten het natuurlijk niet te ver een grot binnenbrengen, want daar, weten wij nu, is gebrek aan zuurstof. En vervolgens moesten ze zorgen dat het gevoed werd, een woord dat je in dit verband kunt gebruiken, want vuur heeft iets quasi-levends.
Voorwaarden

Daar waren bepaalde voorwaarden voor nodig. Op de eerste plaats mentale voorwaarden. Het voorstellingsvermogen, het weten en de bereidheid om zich bepaalde inspanningen te getroosten. Vanuit de sociobiologie, die werkt met het selfish gen, wordt gedacht dat het voortbestaan van iedere soort verklaarbaar is vanuit de behoefte van genen om zichzelf voort te planten. Gaan we hiervan uit dan is er met vuurbeheersing iets raars aan de hand. Mensen zijn namelijk voor iets gaan zorgen dat beslist niet tot hun eigen genenreservoir behoort. Behalve zorg is er ook het overwinnen van angst en tegelijkertijd het niet roekeloos omgaan met vuur. Ook dat is voor mensen niet zonder meer biologisch gegeven.

Misschien dat er een geniale enkeling is geweest, maar die kon dan wel gebruikmaken van bepaalde fysieke eigenschappen van de mens. Dat is de tweede voorwaarde. Waarschijnlijk konden de mensen al redelijk goed rechtop lopen zodat ze hun handen vrij hadden om dingen te sjouwen. Bijvoorbeeld om brandend materiaal naar de ingang van de grot te brengen. En daarna brandstof aan te blijven dragen naar de plaats waar het vuur brandde.

Stel dat er een enkeling is geweest, dan zou die geniale vondst verloren zijn gegaan als niet aan een derde voorwaarde ook was voldaan, namelijk een sociale organisatie waardoor die vondst deel kon worden van het cultuurgoed van een groep die het van generatie op generatie overdroeg. Je kunt zeggen dat cultuur de survival of the mediocre mogelijk maakt. Genetisch kan dat niet, maar cultureel wel. Iemand kan iets unieks bedenken en anderen kunnen dat naäpen, een curieus woord in dit verband.
Nawaarden

Dus voor vuurbeheersing zijn er mentale, fysieke en sociale voorwaarden nodig geweest. Maar voorwaarden alleen geven een onvoldoende verklaring. Je hebt ook ‘nawaarden’ nodig oftewel post-conditions, namelijk datgene wat het de moeite waard maakt om te doen. Zeker in de lange begintijd zal het onderhouden van een vuur een grote inspanning hebben gevergd. Daar moest iets tegenover staan. Mensen moesten weten dat die inspanningen niet voor niks waren. De beloning was dat de destructieve kracht van vuur werd aangewend voor produktie en protectie.

Het meest duidelijke voorbeeld daarvan is het koken. Wat is de essentie van het koken? Dat is door potentieel voedsel bloot te stellen aan vuur, taaie vezels of giftige stoffen die in planten of vlees zitten worden vernietigd. Dus de destructieve kracht van vuur wordt gebruikt voor een van de meest elementaire vormen van menselijke produktie, namelijk de range aan potentieel voedsel uitbreiden door middel van koken.

Een andere veel grootschaliger manier waarop de destructieve kracht van vuur gebruikt kan worden voor produktieve doeleinden is het afbranden van een stuk land, waardoor het toegankelijker wordt en de jacht wordt vergemakkelijkt. Juist bij dat openleggen van land zie je een kenmerk van vuurbeheersing dat van groot belang is, namelijk de uitbreiding van het door mensen toegankelijke terrein.

Die gedachte komt terug in allerlei mythen van volkeren die dichter bij de natuur leven dan wij tegenwoordig doen. Het land dat geregeld wordt afgebrand is het land dat van de mensen is. Daarachter begint het moerras of de rimboe die eigenlijk niet meer tot het menselijk domein behoren en waar je je ook beter niet in kunt wagen.
Ingrijpend

Behalve produktie biedt vuur ook protectie. Mensen konden grotere dieren van zich afhouden die ze fysiek niet aankonden. Je kunt je voorstellen dat een brandende knots veel effectiever is dan alleen maar een knots. Toen sommige groepen mensachtigen eenmaal over vuur beschikten, bleek het voorandere menselijke groepen, in onderlinge competitie en tegenover andere dieren, steeds moeilijker zonder vuur te leven, zodat mensengroepen zonder vuur op den duur verdwenen. Het is nog niet achterhaald wanneer dat precies gebeurd is, maar het ìs gebeurd.

Ik denk dat waterbeheersing in die vroege periode in de verste verte niet zo ingrijpend is geweest als vuurbeheersing. Mensen hebben natuurlijk altijd water nodig gehad om te drinken en waarschijnlijk om zich te reinigen, maar de inspanning die nodig was om water te verkrijgen was veel minder groot dan die om aan vuur te komen en het te bewaren. Er zal af en toe strijd gevoerd zijn om de beheersing van bronnen of vijvers, maar dat was een louter lokale beheersing.

Ik kan me voorstellen dat ooit is uitgevonden dat water getransporteerd kan worden in leren zakken of buidels. Dat is ongetwijfeld belangrijk geweest en heeft de actieradius van mensen vergroot. Ze konden daardoor naar plekken waar water niet onmiddellijk beschikbaar was. Maar wat wij waterbeheersing plegen te noemen begint pas na de tweede ecologische omwenteling, na de invoering van landbouw en veeteelt, wanneer mensen leren water om te leiden en kanalen en dijken gaan maken. Ik heb er zelfs nog een rijmpje bij bedacht: de beheersing van het vuur is van het eerste uur, de beheersing van water komt later.
Moord

Er zijn duidelijke structurele overeenkomsten tussen de vuurbeheersing en de domesticatie van planten en dieren. Ook bij landbouw en veeteelt heb je te maken met de inlijving van in de natuur aanwezige krachten. Wilde hulpbronnen die worden getemd en waarvoor wordt gezorgd. Dat zouden we kunnen vertalen in de wording van het vuurregime. De onderwerping van bepaalde planten en dieren aan een menselijk bewind zouden we het agrarisch regime kunnen noemen.

Net zoals bij de vuurbeheersing zit er ook aan landbouw en veeteelt een sterk destructieve kant. Dat was mij wel bekend, maar het werd mij het meest duidelijk toen ik eens met een vriendin door haar moestuin liep. Op een gegeven moment trok ze een paardebloem uit de grond, waarna ze zei: tuinieren is moord. Dat geeft het precies aan. Landbouw betekent goede zorg voor bepaalde gewassen en vóórkomen dat er concurrenten groeien. Zorgen dat er graan groeit en geen kweek. Dat is het grondprincipe van landbouw.

Landbouw is biocide en hetzelfde geldt voor veeteelt. Sommige dieren worden gekoesterd, andere heten wild en worden bestreden. Dat is overal zo. Je hoort soms dat dit typisch is voor de westerse cultuur, maar dat is niet waar. Een agrarische cultuur is niet vriendelijk voor muizen en konijnen. Dat gaat voor India of China net zo goed op als voor Europa.
Domein

Bovendien zit er continuïteit tussen vuurbeheersing en de invoering van landbouw en veelteelt, want dat laatste is niet voor te stellen zonder vuur. De snelste manier om van bossen af te komen, zodat de grond beschikbaar komt voor landbouw, isde bossen af te branden. In die zin is er een direct verband tussen vuur en beginnende landbouw. Dus het menselijk domein, dat met de vuurbeheersing al enigszins was uitgebreid, is na de invoering van landbouw en veeteelt steeds verder uitgebreid.

Groepen met landbouw hebben in de afgelopen tienduizend jaar groepen zonder landbouw verdreven. De afgelopen tienduizend jaar is de landbouwgrens alsmaar verschoven. Eerst waren er alleen maar kleine pockets waar landbouw werd bedreven, in Mesopotamië en later ook in Zuidoost-Azië, en in wat tegenwoordig Peru en Mexico heet. Maar die pockets hebben zich uitgebreid. Dat is een proces dat nog steeds aan de gang is zoals tot uiting komt in de vernietiging van de regenwouden.

Na de invoering van landbouw en veeteelt krijg je allerlei andere ontwikkelingen. Zoals metaalbewerking, de intrede van het schrift, de opkomst van markten met netwerken van handelsverkeer, nederzettingen, dorpen en steden – soms enkele keren al met brandweer maar dat heeft lang geduurd – , kerk- en staatsorganisaties, oorlogen op grotere schaal.
Marginaal

Op den duur is daarbij het vuurgebruik in dichter bevolkte streken anders geworden. Er wordt over het platbranden van de oerwouden in Latijns Amerika over het algemeen in Europa heel afkeurend gesproken. Niet alleen vanwege het broeikaseffect, maar ook daarvoor al. In de stedelijke samenleving wordt hout gebruikt als timmerhout of brandstof, maar niet als een quantité negligable dat wordt verbrand om er alleen maar vanaf te zijn, wat lange tijd in de ontwikkeling van de mensheid wel het geval is geweest. Mensen hielden niet van bomen. Hier en daar, zelfs op het Nederlandse platteland, zijn daarvan de resten nog merkbaar.

Je krijgt ook irrigatie en bevloeiïng. Waterbeheersing krijgt dan eindelijk wat meer betekenis. Lang niet overal maar in bepaalde regionen en een heel enkele keer krijg je zelfs inpoldering. Maar ik denk dat dit, hoe belangrijk het voor ons ook is, in wereldhistorisch perspectief marginaal is. En daarom van een andere orde dan vuurbeheersing.

Een tegenkant van de grotere produktiviteit en beheersing is door de hele ontwikkeling heen een grotere kwetsbaarheid. Terwijl het lijkt dat beheersing onafhankelijk maakt, is het omgekeerde het geval. Mensen die de Tweede Wereldoorlog en de Hongerwinter hebben meegemaakt, weten dat brandstof van bijna even vitaal belang is als voedsel. En wie de oliecrisis van 1973 in herinnering roept, toen de regelmatige toevoer van olie naar onze industriële samenleving verstoord dreigde te worden, kent misschien nog de onsterfelijke woorden van de toenmalige premier Den Uyl: ‘Het zal nooit meer worden zoals het geweest is.’
Pyrofieten

Voor de industrialisering die zich de laatste tien generaties voltrok geldt in principe hetzelfde als voor vuurbeheersing en agrarisering. Weer werden er wilde natuurkrachten, zoals de potentiële energie die in fossiele brandstof huist, ontdekt en gemobiliseerd. Vuur had daar direct mee te maken. Opvallend isdat in de beginfase van de industriële omwenteling vuur heel erg zichtbaar was. In afbeeldingen van het vroege industriële landschap zie je overal rokende fabrieksschoorstenen. Die zijn allemaal bezig uit het landschap te verdwijnen. Aan de lampen die hier branden is geen vuur te zien, maar niettemin wordt ergens in een centrale electriciteit opgewekt door de verbranding van gas of olie. Dus de afhankelijkheid van vuur is er nog steeds.

Er zijn bepaalde planten en bomen die in de biologie worden aangeduid met de term pyrofieten. Die kunnen zich uitsluitend voortplanten wanneer ze worden blootgesteld aan vuur. Bij een bepaalde hitte springen de zaden open. In overdrachtelijke zin zou je kunnen zeggen dat ook mensen pyrofieten zijn. Onze samenleving kan alleen maar functioneren dankzij onze ‘symbiose’ met vuur. Dat kun je bijvoorbeeld prachtig waarnemen op satellietfoto’s van de aarde bij nacht, waarop je kunt zien waar allemaal vuren branden. Alle plekken waar op aarde vuur brandt zijn plaatsen van intensieve menselijke activiteit. Het zijn de grote steden, olievelden en de bossen van Brazilië en Afrika die in brand zijn gestoken. Wat er aan vuren brandt op aarde is overwegend antropogeen. Dat hebben wij gemaakt.”

Bewerking: Mannus van der Laan


Figuur 2 Prof.dr. J. Goudsblom

Hoogleraar Johan Goudsblom trapte vorige week in het Techniek Museum de Studium Generale-cyclus ‘Water & Vuur’ af. Goudsblom, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, verwierf onder meer bekendheid met zijn boek ‘Vuur en beschaving’, dat in 1992 verscheen bij Meulenhoff Nederland. Hieronder de vrijwel letterlijke weergave van de Studium Generale-lezing – een vorm die vanaf nu regelmatig zal terugkeren in Delta.

,,Ik ga een lange reis door de tijd ondernemen en zal me richten op de belangrijkste ingrepen die door de mensheid op het aardoppervlak zijn gepleegd. Er valt over te twisten hoe langdurig die van aard zijn. Wel staat vast dat ze zeer veel invloed op de mensheid hebben gehad. Ik denk daarbij aan drie ecologische omwentelingen die door de mensen zelf zijn teweeggebracht.

De meest recente is de industrialisering, begonnen als iets dat ook wel de industriële revolutie wordt genoemd. Die is ongeveer 250 jaar geleden aangevangen. Als we ervan uitgaan dat een generatie vijfentwintig jaar beslaat, dan kunnen we zeggen dat de industrialisering tien generaties geleden op gang is gekomen. De tweede ecologische omwenteling, die voorafging aan de industrialisering, is de invoering van landbouw en veeteelt, pakweg tienduizend jaar geleden, vierhonderd generaties terug. En de eerste, daarover hoef ik u niet in spanning te houden, is de domesticatie van vuur. Die is niet precies te dateren, maar als we uitgaan van vijfhonderdduizend jaar geleden, dus twintig generaties terug, dan zijn we op de goede weg. Ik vraag u om dit in gedachten te houden als een soort chronologische achtergrond van mijn betoog.
Fase

Over het feit dat ik met vuurbeheersing, agrarisering en industrialisering drie fasen in de ontwikkeling van de mensheid heb gemarkeerd, moet ik eerst een paar algemene opmerkingen maken. Als je spreekt over ‘fase’ dan denk je niet op de eerste plaats aan een proces, maar dat is het in dit geval wel. Bovendien denk je bij ‘fase’ dat wanneer de ene begint de andere ophoudt. Ook dat is niet de bedoeling. De ontwikkeling van vuurbeheersing gaat na de invoering van landbouw en veeteelt gewoon door, en ook na de opkomst van de industrie. Toch heeft het zin om van ‘fasen’ te spreken, want iedere keer begint er iets nieuws.

De eerste ecologische omwenteling behelst dat mensen met vuur leren omgaan. Je kunt je indenken dat er eerst een fase was waarin geen enkele mensengroep met vuur kon omgaan. Toen zaler een tijd geweest zijn waarin sommige groepen dat wel konden en andere niet. Daarna is er een lange periode ingetreden waarin alle mensengroepen vuur hadden. Uit de antropologie zijn geen groepen bekend zonder vuur.

Er zijn wel verhalen in omloop geweest over volkeren die geen vuur bezaten, maar die bleken altijd laster te zijn. Er was dan een antropoloog op bezoek geweest bij een volkje waarvan de mensen hem vertelden dat er verderop in de rimboe een ander volk leefde dat volgens hen nauwelijks menselijk was. Dat zou onder meer blijken uit het feit dat het geen vuur had. Maar als de onderzoeker dat andere volkje bezocht, bleek het wel degelijk vuur te hebben.
Doperwten

Voor de landbouw geldt iets soortgelijks. Er is een tijd geweest, en dat is gedocumenteerd, dat mensen zonder landbouw en veeteelt hebben geleefd. Daarna was er een periode waarin er volkeren waren mèt en volkeren zònder landbouw. Die periode is nu pas afgelopen. Althans, er bestaan tegenwoordig geen volkeren meer die geen landbouwprodukten gebruiken. Eskimo’s en sommige volkeren in de binnenlanden van Nieuw-Guinea of Zuid-Amerika bedrijven weliswaar geen landbouw, maar net zo goed dat ze transistorradio’s hebben en cola drinken, zal je er ook blikjes doperwten aantreffen.

Over de industrialisering zal ik kort zijn want die is erg snel gegaan. In tien generaties hebben de produkten van de industriële werkwijze de mensheid over de hele aardbol bereikt.

Hoe is dit allemaal zo gekomen? Ligt er een plan of doel aan ten grondslag? Misschien een onzinnige vraag, maar lange tijd hebben in onze cultuur ideeën gecirculeerd dat de ontwikkeling van de mensheid beantwoordde aan een bepaald ontwerp van voorzienigheid. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat er ergens in het begin een plan beraamd is. Maar dit gezegd, moet ik mezelf meteen corrigeren, want had dit ooit ooit kunnen gebeuren zonder plannen?

Nee, het kon alleen maar gebeuren doordat er aldoor mensen bezig waren met het maken van plannetjes. Voortdurend hebben mensen gedacht: laten we eens proberen of we iets met vuur kunnen doen; laten we eens proberen om met landbouw te experimenteren. En uit al die plannetjes is iets voortgekomen dat door niemand gepland is. Het is van belang dit in het oog te houden, omdat de verleiding groot is te vervallen in een soort determinisme, dat het allemaal zo had moeten gebeuren en dat het de mens is overkomen. In zekere zin ìs het de mensheid overkomen, maar als resultante van velerlei menselijke bedoelingen.
Natuurkracht

Wat is ‘vuur’ nu eigenlijk? Ik ga me niet in de chemie ervan verdiepen en volsta met de eerste omschrijving die ik in de encyclopedie vind. Vuur is volgens huidige opvattingen een verbrandingsproces dat gepaard gaat met hitte en licht. Een volstrekt ontechnische omschrijving maar duidelijk genoeg. Van de voor mensen belangrijke kenmerken van vuur zou ik er vier willen noemen. De eerste daarvan is dat het destructief is.Ten tweede is deze destructiviteit onomkeerbaar. Op de derde plaats is het onverschillig ten aanzien van menselijke waarden en bedoelingen. Een vod papier brandt net zo goed als een briefje van duizend. En ten vierde is het zelfgenererend. Vuur genereert hitte en hitte genereert vuur. Zolang er brandstof en zuurstof is, zal het vuur voortbranden.

Onze verre voorouders hebben deze natuurkracht ingelijfd en deelgemaakt van hun samenleving. Dat roept allerlei vragen op. Bijvoorbeeld de louter historische vraag: wanneer is dat nou gebeurd? Zoals ik al gezegd heb wellicht ongeveer vijfhonderdduizend jaar geleden. Waar is dat gebeurd? Hoogstwaarschijnlijk in Afrika. Maar de meest interessante vragen zijn: hoe is dat in zijn werk gegaan? Waarom hebben mensen dit gedaan? Wat waren de voorwaarden? En wat maakte het de moeite waard?
Beheersing

U denkt misschien dat vuurbeheersing synoniem is aan vuurmaken, maar dat is allerminst het geval. Vuurmaken is in de ontwikkeling van de menselijke vuurbeheersing betrekkelijk jong. Lang voordat mensen in staat waren vuur te maken, hebben ze geleerd vuur te bewaren. Het meest elementaire aan vuurbeheersing is namelijk ervoor zorgen dat je vuur bij de hand hebt. Kortom, dat het vuur blijft branden.

We moeten ons verplaatsen in voorouders die geen enkel voorbeeld hadden van het bezit van vuur. Ze moesten op de gedachte komen dat het de moeite waard was om vuur te hebben. En vervolgens moesten ze bedenken wat er allemaal gedaan moest worden om ervoor te zorgen. Vuur is op het aardoppervlak veel minder aanwezig dan water, maar er zijn wel plekken waar het frequent voorkomt. Zeker in de buurt van vulkanen en daar waar geregeld blikseminslag plaatsvindt. Maar vuur aan zichzelf overgelaten gaat, behalve misschien rondom enkele vulkanen, weer uit. Ofwel doordat er onvoldoende brandstof is, ofwel doordat het begint te regenen.

Mensen hebben het vuur dat ze ergens aantroffen naar een plaats moeten brengen waar het bleef branden. Het ligt voor de hand dat dit bijvoorbeeld een grot is geweest. Ze moesten het natuurlijk niet te ver een grot binnenbrengen, want daar, weten wij nu, is gebrek aan zuurstof. En vervolgens moesten ze zorgen dat het gevoed werd, een woord dat je in dit verband kunt gebruiken, want vuur heeft iets quasi-levends.
Voorwaarden

Daar waren bepaalde voorwaarden voor nodig. Op de eerste plaats mentale voorwaarden. Het voorstellingsvermogen, het weten en de bereidheid om zich bepaalde inspanningen te getroosten. Vanuit de sociobiologie, die werkt met het selfish gen, wordt gedacht dat het voortbestaan van iedere soort verklaarbaar is vanuit de behoefte van genen om zichzelf voort te planten. Gaan we hiervan uit dan is er met vuurbeheersing iets raars aan de hand. Mensen zijn namelijk voor iets gaan zorgen dat beslist niet tot hun eigen genenreservoir behoort. Behalve zorg is er ook het overwinnen van angst en tegelijkertijd het niet roekeloos omgaan met vuur. Ook dat is voor mensen niet zonder meer biologisch gegeven.

Misschien dat er een geniale enkeling is geweest, maar die kon dan wel gebruikmaken van bepaalde fysieke eigenschappen van de mens. Dat is de tweede voorwaarde. Waarschijnlijk konden de mensen al redelijk goed rechtop lopen zodat ze hun handen vrij hadden om dingen te sjouwen. Bijvoorbeeld om brandend materiaal naar de ingang van de grot te brengen. En daarna brandstof aan te blijven dragen naar de plaats waar het vuur brandde.

Stel dat er een enkeling is geweest, dan zou die geniale vondst verloren zijn gegaan als niet aan een derde voorwaarde ook was voldaan, namelijk een sociale organisatie waardoor die vondst deel kon worden van het cultuurgoed van een groep die het van generatie op generatie overdroeg. Je kunt zeggen dat cultuur de survival of the mediocre mogelijk maakt. Genetisch kan dat niet, maar cultureel wel. Iemand kan iets unieks bedenken en anderen kunnen dat naäpen, een curieus woord in dit verband.
Nawaarden

Dus voor vuurbeheersing zijn er mentale, fysieke en sociale voorwaarden nodig geweest. Maar voorwaarden alleen geven een onvoldoende verklaring. Je hebt ook ‘nawaarden’ nodig oftewel post-conditions, namelijk datgene wat het de moeite waard maakt om te doen. Zeker in de lange begintijd zal het onderhouden van een vuur een grote inspanning hebben gevergd. Daar moest iets tegenover staan. Mensen moesten weten dat die inspanningen niet voor niks waren. De beloning was dat de destructieve kracht van vuur werd aangewend voor produktie en protectie.

Het meest duidelijke voorbeeld daarvan is het koken. Wat is de essentie van het koken? Dat is door potentieel voedsel bloot te stellen aan vuur, taaie vezels of giftige stoffen die in planten of vlees zitten worden vernietigd. Dus de destructieve kracht van vuur wordt gebruikt voor een van de meest elementaire vormen van menselijke produktie, namelijk de range aan potentieel voedsel uitbreiden door middel van koken.

Een andere veel grootschaliger manier waarop de destructieve kracht van vuur gebruikt kan worden voor produktieve doeleinden is het afbranden van een stuk land, waardoor het toegankelijker wordt en de jacht wordt vergemakkelijkt. Juist bij dat openleggen van land zie je een kenmerk van vuurbeheersing dat van groot belang is, namelijk de uitbreiding van het door mensen toegankelijke terrein.

Die gedachte komt terug in allerlei mythen van volkeren die dichter bij de natuur leven dan wij tegenwoordig doen. Het land dat geregeld wordt afgebrand is het land dat van de mensen is. Daarachter begint het moerras of de rimboe die eigenlijk niet meer tot het menselijk domein behoren en waar je je ook beter niet in kunt wagen.
Ingrijpend

Behalve produktie biedt vuur ook protectie. Mensen konden grotere dieren van zich afhouden die ze fysiek niet aankonden. Je kunt je voorstellen dat een brandende knots veel effectiever is dan alleen maar een knots. Toen sommige groepen mensachtigen eenmaal over vuur beschikten, bleek het voorandere menselijke groepen, in onderlinge competitie en tegenover andere dieren, steeds moeilijker zonder vuur te leven, zodat mensengroepen zonder vuur op den duur verdwenen. Het is nog niet achterhaald wanneer dat precies gebeurd is, maar het ìs gebeurd.

Ik denk dat waterbeheersing in die vroege periode in de verste verte niet zo ingrijpend is geweest als vuurbeheersing. Mensen hebben natuurlijk altijd water nodig gehad om te drinken en waarschijnlijk om zich te reinigen, maar de inspanning die nodig was om water te verkrijgen was veel minder groot dan die om aan vuur te komen en het te bewaren. Er zal af en toe strijd gevoerd zijn om de beheersing van bronnen of vijvers, maar dat was een louter lokale beheersing.

Ik kan me voorstellen dat ooit is uitgevonden dat water getransporteerd kan worden in leren zakken of buidels. Dat is ongetwijfeld belangrijk geweest en heeft de actieradius van mensen vergroot. Ze konden daardoor naar plekken waar water niet onmiddellijk beschikbaar was. Maar wat wij waterbeheersing plegen te noemen begint pas na de tweede ecologische omwenteling, na de invoering van landbouw en veeteelt, wanneer mensen leren water om te leiden en kanalen en dijken gaan maken. Ik heb er zelfs nog een rijmpje bij bedacht: de beheersing van het vuur is van het eerste uur, de beheersing van water komt later.
Moord

Er zijn duidelijke structurele overeenkomsten tussen de vuurbeheersing en de domesticatie van planten en dieren. Ook bij landbouw en veeteelt heb je te maken met de inlijving van in de natuur aanwezige krachten. Wilde hulpbronnen die worden getemd en waarvoor wordt gezorgd. Dat zouden we kunnen vertalen in de wording van het vuurregime. De onderwerping van bepaalde planten en dieren aan een menselijk bewind zouden we het agrarisch regime kunnen noemen.

Net zoals bij de vuurbeheersing zit er ook aan landbouw en veeteelt een sterk destructieve kant. Dat was mij wel bekend, maar het werd mij het meest duidelijk toen ik eens met een vriendin door haar moestuin liep. Op een gegeven moment trok ze een paardebloem uit de grond, waarna ze zei: tuinieren is moord. Dat geeft het precies aan. Landbouw betekent goede zorg voor bepaalde gewassen en vóórkomen dat er concurrenten groeien. Zorgen dat er graan groeit en geen kweek. Dat is het grondprincipe van landbouw.

Landbouw is biocide en hetzelfde geldt voor veeteelt. Sommige dieren worden gekoesterd, andere heten wild en worden bestreden. Dat is overal zo. Je hoort soms dat dit typisch is voor de westerse cultuur, maar dat is niet waar. Een agrarische cultuur is niet vriendelijk voor muizen en konijnen. Dat gaat voor India of China net zo goed op als voor Europa.
Domein

Bovendien zit er continuïteit tussen vuurbeheersing en de invoering van landbouw en veelteelt, want dat laatste is niet voor te stellen zonder vuur. De snelste manier om van bossen af te komen, zodat de grond beschikbaar komt voor landbouw, isde bossen af te branden. In die zin is er een direct verband tussen vuur en beginnende landbouw. Dus het menselijk domein, dat met de vuurbeheersing al enigszins was uitgebreid, is na de invoering van landbouw en veeteelt steeds verder uitgebreid.

Groepen met landbouw hebben in de afgelopen tienduizend jaar groepen zonder landbouw verdreven. De afgelopen tienduizend jaar is de landbouwgrens alsmaar verschoven. Eerst waren er alleen maar kleine pockets waar landbouw werd bedreven, in Mesopotamië en later ook in Zuidoost-Azië, en in wat tegenwoordig Peru en Mexico heet. Maar die pockets hebben zich uitgebreid. Dat is een proces dat nog steeds aan de gang is zoals tot uiting komt in de vernietiging van de regenwouden.

Na de invoering van landbouw en veeteelt krijg je allerlei andere ontwikkelingen. Zoals metaalbewerking, de intrede van het schrift, de opkomst van markten met netwerken van handelsverkeer, nederzettingen, dorpen en steden – soms enkele keren al met brandweer maar dat heeft lang geduurd – , kerk- en staatsorganisaties, oorlogen op grotere schaal.
Marginaal

Op den duur is daarbij het vuurgebruik in dichter bevolkte streken anders geworden. Er wordt over het platbranden van de oerwouden in Latijns Amerika over het algemeen in Europa heel afkeurend gesproken. Niet alleen vanwege het broeikaseffect, maar ook daarvoor al. In de stedelijke samenleving wordt hout gebruikt als timmerhout of brandstof, maar niet als een quantité negligable dat wordt verbrand om er alleen maar vanaf te zijn, wat lange tijd in de ontwikkeling van de mensheid wel het geval is geweest. Mensen hielden niet van bomen. Hier en daar, zelfs op het Nederlandse platteland, zijn daarvan de resten nog merkbaar.

Je krijgt ook irrigatie en bevloeiïng. Waterbeheersing krijgt dan eindelijk wat meer betekenis. Lang niet overal maar in bepaalde regionen en een heel enkele keer krijg je zelfs inpoldering. Maar ik denk dat dit, hoe belangrijk het voor ons ook is, in wereldhistorisch perspectief marginaal is. En daarom van een andere orde dan vuurbeheersing.

Een tegenkant van de grotere produktiviteit en beheersing is door de hele ontwikkeling heen een grotere kwetsbaarheid. Terwijl het lijkt dat beheersing onafhankelijk maakt, is het omgekeerde het geval. Mensen die de Tweede Wereldoorlog en de Hongerwinter hebben meegemaakt, weten dat brandstof van bijna even vitaal belang is als voedsel. En wie de oliecrisis van 1973 in herinnering roept, toen de regelmatige toevoer van olie naar onze industriële samenleving verstoord dreigde te worden, kent misschien nog de onsterfelijke woorden van de toenmalige premier Den Uyl: ‘Het zal nooit meer worden zoals het geweest is.’
Pyrofieten

Voor de industrialisering die zich de laatste tien generaties voltrok geldt in principe hetzelfde als voor vuurbeheersing en agrarisering. Weer werden er wilde natuurkrachten, zoals de potentiële energie die in fossiele brandstof huist, ontdekt en gemobiliseerd. Vuur had daar direct mee te maken. Opvallend isdat in de beginfase van de industriële omwenteling vuur heel erg zichtbaar was. In afbeeldingen van het vroege industriële landschap zie je overal rokende fabrieksschoorstenen. Die zijn allemaal bezig uit het landschap te verdwijnen. Aan de lampen die hier branden is geen vuur te zien, maar niettemin wordt ergens in een centrale electriciteit opgewekt door de verbranding van gas of olie. Dus de afhankelijkheid van vuur is er nog steeds.

Er zijn bepaalde planten en bomen die in de biologie worden aangeduid met de term pyrofieten. Die kunnen zich uitsluitend voortplanten wanneer ze worden blootgesteld aan vuur. Bij een bepaalde hitte springen de zaden open. In overdrachtelijke zin zou je kunnen zeggen dat ook mensen pyrofieten zijn. Onze samenleving kan alleen maar functioneren dankzij onze ‘symbiose’ met vuur. Dat kun je bijvoorbeeld prachtig waarnemen op satellietfoto’s van de aarde bij nacht, waarop je kunt zien waar allemaal vuren branden. Alle plekken waar op aarde vuur brandt zijn plaatsen van intensieve menselijke activiteit. Het zijn de grote steden, olievelden en de bossen van Brazilië en Afrika die in brand zijn gestoken. Wat er aan vuren brandt op aarde is overwegend antropogeen. Dat hebben wij gemaakt.”

Bewerking: Mannus van der Laan


Figuur 2 Prof.dr. J. Goudsblom

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.