Opinie

College miskent bouwkundig onderzoek

Bouwkunde gaat ten onder in de roep van het college om meer ‘fundamentele’ publicaties, betoogt promovendus Dirk van den Heuvel.In het streven naar de wereldtop heeft het college van bestuur fundamenteel onderzoek hoog op de agenda geplaatst (Delta 33).

Terecht. Binnen de tendensen van internationalisering en toenemende concurrentie tussen universiteiten heeft fundamenteel onderzoek immers een belangrijke, onderscheidende functie. Het college kiest ervoor om de TU te modelleren naar Amerikaanse voorbeelden. Zo ook bij de weging van de onderzoeksoutput.

Het betekent concreet dat de output financieel wordt gehonoreerd naar de impact die hij zou hebben op een internationale, in dit geval een Amerikaanse/Angelsaksische schaal. Om de output te wegen hanteert het college een methode, ontwikkeld door het Leidse Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies. Deze methode is niet onomstreden. Zie het strijdvaardige artikel van prof. Trudy Dehue in het laatste nummer van de Academische Boekengids waarin ze gehakt maakt van de CWTS-methode.

Op basis van de Science Citation Index van de Amerikaanse uitgever Thomson (omzet 6 miljard dollar per jaar) wordt bepaald hoe belangrijk een publicatie zou zijn. De SCI is vooral toegesneden op de onderzoekstraditie van de ‘harde’ technische natuurwetenschappen. Deze profiteren dan ook ruimschoots van de opgestelde methode. Voor de gebieden van de bouwkunde en de architectuur met andere, niet ‘hard-technische’ onderzoekstradities pakt ze echter uiterst negatief uit. Provocerend gezegd: met de CWTS-methode verdwijnt de bouwkunde als wetenschapsgebied, simpelweg omdat deze methode iets probeert te meten wat niet bestaat. Het financieringssysteem dat het college hanteert, levert voor de bouwkunde dan ook werkelijk geen stimulans op, maar breekt af wat er op dit gebied is bereikt.

Ivoren toren

Traditioneel is fundamenteel onderzoek binnen de bouwkunde direct gerelateerd aan het onderwijs en de bouwpraktijk, het daadwerkelijke actieveld. Dat is niet voor niets. In de bouwkunde gaat het erom de wisselwerking tussen praktijk, ontwerpen en onderzoek te optimaliseren. Fundamenteel onderzoek in een ivoren toren levert maatschappelijk gezien niets op. Het onderzoek en onderwijs profiteren van nieuwe inzichten uit de praktijk, en omgekeerd. De markt zal en wil ook niet voor autonoom onderzoek betalen, anders had de markt – volgens haar eigen logica – op eigen kracht voorzien indeze veronderstelde leemte.

Daar komt bij dat de bouwkunde uit haar aard een lokaal gebonden praktijk is. Dat geldt vis-à-vis ook voor het onderzoek. Meten via de SCI levert dan ook weinig op voor de bouwkundefaculteit, omdat deze index gedomineerd wordt door Angelsaksische bladen. Het is ook onzinnig om te denken dat de Delftse bouwkundigen zich en masse kunnen ‘inwerken’ in deze indexbladen. De redacties van deze bladen zijn immers ook lokaal georiënteerd en hebben hun eigen netwerken. Schrijven in de architectuurwereld is een exclusieve praktijk en gebeurt merendeels op uitnodiging(!).

De aanmoediging van vice-president research Berkhout in Delta 34 om publicaties zo strategisch mogelijk naar buiten te brengen – met zo veel mogelijk zelfcitaties – is in feite een vorm van zelfbedrog. Natuurlijk moeten de ambities hoog zijn, en moeten we ons onderzoek naar buiten brengen. Het liefst inspirerend en met gepaste trots, maar mag dat alstublieft op een ‘straighte’ manier zonder valse tactische manoeuvres.

Ten slotte valt op te merken dat de SCI zelf niet zuiver wetenschappelijk is. Het merendeel van de bladen die er voor het wetenschapsgebied van de architectuur staan, kennen bijvoorbeeld geen systeem van anonieme referenten. De Nederlandse, tweetalige architectuurbladen als Archis of OASE doen dan ook zeker niet onder voor deze bladen. De academische bladen met artikelen van een werkelijk hoge impact ontbreken bovendien, ofwel omdat ze in een Europese taal verschijnen, ofwel omdat ze onregelmatig verschijnen.

Stimuleren

Een zelfbewuste universiteit stimuleert volgens mij haar eigen onderzoek, vertrouwt op haar eigen kunnen en modelleert zich niet zo maar naar een ander. Wat zou het cvb kunnen doen om de wetenschapsgebieden buiten de harde ‘science’ te motiveren en uit te bouwen? Wat zou het college kunnen doen om een eigen bloeiende onderzoekstraditie op te bouwen die maakt dat juist een omgekeerde beweging tot stand komt: dat Amerikanen en andere buitenlanders komen kijken wat hier speelt? (Alsof dat trouwens al niet gebeurt).

Zeker moeten we leren van Amerikaans succes, zoals bijvoorbeeld het MIT van Boston. Maar behalve hoogwaardig technologisch onderzoek beschikt deze universiteit ook over een brede, academische uitgever. Wat een uitgever is dat! Al decennia lang speelt deze een vooraanstaande maatschappelijke rol. Zo een moeten wij ook hebben. MIT Press beperkt zich dan ook niet tot de harde techniek, maar geeft boeken uit op de wetenschapsgebieden van filosofie en maatschappijgeschiedenis tot aan de uithoeken van homo- en vrouwenstudies! Is in Delft een dergelijke academische wijdheid en generositeit mogelijk?

Buiten de universiteit kun je verder kijken naar bijvoorbeeld het Stimuleringsfonds voor de Architectuur. In zo’n tien jaar tijd heeft dit fonds in hoge mate bijgedragen aan de ontwikkeling en promotie van de Nederlandse architectuur.

Analoog daaraan zou er een ‘Stimuleringsfonds voor de wetenschap’ kunnen komen, een fonds dat een mentaliteitsverandering bewerkstelligt door een positief en stimulerend klimaat te creëren, een waarin competitie motiveert en niet frustreert, waar je voor strategische projecten ondersteuning kunt krijgen. Dit fonds moet zich richten op het tot stand brengen van een ‘infrastructuur’ voor academische bloei, met eigen bladen en vernieuwende onderzoekscongressen geleid door onafhankelijke redacties en raden. Een uitgebouwd Universiteitsfonds zou hier een belangrijke rol kunnen spelen.

Maar naast het stimuleren, opbouwen en onderhouden van een goede infrastructuur, is het vooral van belang te erkennen dat er meerdere onderzoekstradities bestaan binnen de TU Delft en dat deze van elkaar kunnen leren en profiteren. Een pluriforme universiteit die werkt vanuit haar eigen tradities onderscheidt zich in de internationale academische wereld veel meer dan een die zich modelleert naar een traditie die ergens anders al tot perfectie is ontwikkeld.

.aut Dirk van den Heuvel, promovendus bij de leerstoel architectuur, woningbouw

Bouwkunde gaat ten onder in de roep van het college om meer ‘fundamentele’ publicaties, betoogt promovendus Dirk van den Heuvel.

In het streven naar de wereldtop heeft het college van bestuur fundamenteel onderzoek hoog op de agenda geplaatst (Delta 33). Terecht. Binnen de tendensen van internationalisering en toenemende concurrentie tussen universiteiten heeft fundamenteel onderzoek immers een belangrijke, onderscheidende functie. Het college kiest ervoor om de TU te modelleren naar Amerikaanse voorbeelden. Zo ook bij de weging van de onderzoeksoutput.

Het betekent concreet dat de output financieel wordt gehonoreerd naar de impact die hij zou hebben op een internationale, in dit geval een Amerikaanse/Angelsaksische schaal. Om de output te wegen hanteert het college een methode, ontwikkeld door het Leidse Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies. Deze methode is niet onomstreden. Zie het strijdvaardige artikel van prof. Trudy Dehue in het laatste nummer van de Academische Boekengids waarin ze gehakt maakt van de CWTS-methode.

Op basis van de Science Citation Index van de Amerikaanse uitgever Thomson (omzet 6 miljard dollar per jaar) wordt bepaald hoe belangrijk een publicatie zou zijn. De SCI is vooral toegesneden op de onderzoekstraditie van de ‘harde’ technische natuurwetenschappen. Deze profiteren dan ook ruimschoots van de opgestelde methode. Voor de gebieden van de bouwkunde en de architectuur met andere, niet ‘hard-technische’ onderzoekstradities pakt ze echter uiterst negatief uit. Provocerend gezegd: met de CWTS-methode verdwijnt de bouwkunde als wetenschapsgebied, simpelweg omdat deze methode iets probeert te meten wat niet bestaat. Het financieringssysteem dat het college hanteert, levert voor de bouwkunde dan ook werkelijk geen stimulans op, maar breekt af wat er op dit gebied is bereikt.

Ivoren toren

Traditioneel is fundamenteel onderzoek binnen de bouwkunde direct gerelateerd aan het onderwijs en de bouwpraktijk, het daadwerkelijke actieveld. Dat is niet voor niets. In de bouwkunde gaat het erom de wisselwerking tussen praktijk, ontwerpen en onderzoek te optimaliseren. Fundamenteel onderzoek in een ivoren toren levert maatschappelijk gezien niets op. Het onderzoek en onderwijs profiteren van nieuwe inzichten uit de praktijk, en omgekeerd. De markt zal en wil ook niet voor autonoom onderzoek betalen, anders had de markt – volgens haar eigen logica – op eigen kracht voorzien indeze veronderstelde leemte.

Daar komt bij dat de bouwkunde uit haar aard een lokaal gebonden praktijk is. Dat geldt vis-à-vis ook voor het onderzoek. Meten via de SCI levert dan ook weinig op voor de bouwkundefaculteit, omdat deze index gedomineerd wordt door Angelsaksische bladen. Het is ook onzinnig om te denken dat de Delftse bouwkundigen zich en masse kunnen ‘inwerken’ in deze indexbladen. De redacties van deze bladen zijn immers ook lokaal georiënteerd en hebben hun eigen netwerken. Schrijven in de architectuurwereld is een exclusieve praktijk en gebeurt merendeels op uitnodiging(!).

De aanmoediging van vice-president research Berkhout in Delta 34 om publicaties zo strategisch mogelijk naar buiten te brengen – met zo veel mogelijk zelfcitaties – is in feite een vorm van zelfbedrog. Natuurlijk moeten de ambities hoog zijn, en moeten we ons onderzoek naar buiten brengen. Het liefst inspirerend en met gepaste trots, maar mag dat alstublieft op een ‘straighte’ manier zonder valse tactische manoeuvres.

Ten slotte valt op te merken dat de SCI zelf niet zuiver wetenschappelijk is. Het merendeel van de bladen die er voor het wetenschapsgebied van de architectuur staan, kennen bijvoorbeeld geen systeem van anonieme referenten. De Nederlandse, tweetalige architectuurbladen als Archis of OASE doen dan ook zeker niet onder voor deze bladen. De academische bladen met artikelen van een werkelijk hoge impact ontbreken bovendien, ofwel omdat ze in een Europese taal verschijnen, ofwel omdat ze onregelmatig verschijnen.

Stimuleren

Een zelfbewuste universiteit stimuleert volgens mij haar eigen onderzoek, vertrouwt op haar eigen kunnen en modelleert zich niet zo maar naar een ander. Wat zou het cvb kunnen doen om de wetenschapsgebieden buiten de harde ‘science’ te motiveren en uit te bouwen? Wat zou het college kunnen doen om een eigen bloeiende onderzoekstraditie op te bouwen die maakt dat juist een omgekeerde beweging tot stand komt: dat Amerikanen en andere buitenlanders komen kijken wat hier speelt? (Alsof dat trouwens al niet gebeurt).

Zeker moeten we leren van Amerikaans succes, zoals bijvoorbeeld het MIT van Boston. Maar behalve hoogwaardig technologisch onderzoek beschikt deze universiteit ook over een brede, academische uitgever. Wat een uitgever is dat! Al decennia lang speelt deze een vooraanstaande maatschappelijke rol. Zo een moeten wij ook hebben. MIT Press beperkt zich dan ook niet tot de harde techniek, maar geeft boeken uit op de wetenschapsgebieden van filosofie en maatschappijgeschiedenis tot aan de uithoeken van homo- en vrouwenstudies! Is in Delft een dergelijke academische wijdheid en generositeit mogelijk?

Buiten de universiteit kun je verder kijken naar bijvoorbeeld het Stimuleringsfonds voor de Architectuur. In zo’n tien jaar tijd heeft dit fonds in hoge mate bijgedragen aan de ontwikkeling en promotie van de Nederlandse architectuur.

Analoog daaraan zou er een ‘Stimuleringsfonds voor de wetenschap’ kunnen komen, een fonds dat een mentaliteitsverandering bewerkstelligt door een positief en stimulerend klimaat te creëren, een waarin competitie motiveert en niet frustreert, waar je voor strategische projecten ondersteuning kunt krijgen. Dit fonds moet zich richten op het tot stand brengen van een ‘infrastructuur’ voor academische bloei, met eigen bladen en vernieuwende onderzoekscongressen geleid door onafhankelijke redacties en raden. Een uitgebouwd Universiteitsfonds zou hier een belangrijke rol kunnen spelen.

Maar naast het stimuleren, opbouwen en onderhouden van een goede infrastructuur, is het vooral van belang te erkennen dat er meerdere onderzoekstradities bestaan binnen de TU Delft en dat deze van elkaar kunnen leren en profiteren. Een pluriforme universiteit die werkt vanuit haar eigen tradities onderscheidt zich in de internationale academische wereld veel meer dan een die zich modelleert naar een traditie die ergens anders al tot perfectie is ontwikkeld.

.aut Dirk van den Heuvel, promovendus bij de leerstoel architectuur, woningbouw

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.