Onderwijs

The change we need

When it comes to part-time work, the odds are unfairly stacked against non-EU international students. After five years as an international student in Delft, it’s difficult not to appreciate the progress TU Delft has made in both welcoming international students and making their time here pleasant.

Things are much easier and better organized than they were when I first arrived six year ago. Housing, insurance, study, visas… you name it. There’s been measurable progress on these important issues for international students. It’s still not ideal, but they are way better now. But there is one area where hardly any progress has been made: part-time working.

It’s still extremely difficult for non-EU international students to find part-time work. The inability to communicate in Dutch could be, and often is, the reason stated for not hiring international students. This is an inherent handicap a non-EU student has and the only thing one can do about it is learn the language. As it’s unreasonable to expect an MSc student to arrive speaking fluent Dutch, not being hired due to the language handicap hardly hurts. But it hurts when opportunities to work are lost due to the rules concerning the employment of non-EU international students.
Currently, the law states that international students are legally entitled to ten hours of work per week. But to work, students must possess a work permit that the potential employer must request. Typically it takes around four to five weeks for the work permit to be issued, and the employer must offer a contract for a minimum duration of one year. However, because of these rules, the odds end up being stacked against non-EU international students finding jobs.

At aerospace engineering, the twelve hours per week on offer as a teaching assistant for first and second-year BSc students leads to no non-EU students being hired, as this would violate the ten-hour rule. To the faculty’s credit, they do prominently mention their inability to request work-permits for non-EU students due to this rule. For jobs requiring less than ten-hours of work, which are typically found off-campus- the unjustifiable time it takes to issue a work permit, and the necessity of a one-year long contract, are disincentives to hire non-EU students. Getting hired is only the start. Changing employers is even more tedious and bureaucratic: to do so the student must request that their current employer nullifies their current work permit, so that the new employer can request a new one. This is because work-permits are issued to the employer, not the residence-permit holder, and consequently it takes about six weeks to change jobs – and part-time jobs for that matter! All this adds up to lost opportunities to work and bureaucratic nightmares for both students and employers.

It’s a travesty that the rules for non-EU students in the Netherlands are aligned in a manner that discourages people from hiring them. And this is in sharp contrast to our fellow EU countries: Germany issues every student a work-permit along with the residence-permit that sanctions 25 hours of work per week; 20 hours per week is the norm in Finland and the work-permit is issued to the student; and in Belgium it’s 20 hours per week.
Not only are the permitted working hours in other non-EU countries higher, but, more importantly, work permits are issued to the residence permit holders rather than employers – a crucial but important difference.

Work is important to all of us. It not only relieves the considerable financial burden on students, but also contributes to one’s education. For those of us who have managed to find work here, the work floor is an eye-opener to both this country and life outside university. As international students, we come with our own values and ethics, usually forged in our home countries, and it’s tremendously educative to see and experience a different attitude elsewhere. The work floor calls for adjustments from our side that definitely qualify as learning outside the university walls. If one believes in such an education, one must conclude that the rules governing the employment of non-EU students are having the perverse effect of shortchanging non-EU students of this aspect of their education.

The university administration must raise this issue in its discussions about the rules binding non-EU students. Reforming the rules will allow TU Delft, and the Netherlands, to lay claim to providing a complete education to it non-EU students, and, thereby, become a first-rate educational destination.

WIE IS DOESCHKA MEIJSING
Ze zou graag een lagere technische school hebben gedaan, ‘omdat het voor een huisvrouw heel handig is om alle moertjes en boutjes op hun plaats te houden’. Doeschka Meijsing (Eindhoven, 1947) koos uiteindelijk voor Nederlands en algemene literatuurwetenschap in Amsterdam. Ze schrijft verhalen, gedichten, essays en romans. Ze debuteerde in 1974 met ‘De hanen en andere verhalen’. Voor ‘Tijger, tijger!’ (1980) ontving ze de Multatuliprijs. ‘De Tweede Man’ (2000) en haar familiekroniek ‘100% chemie’ (2002) belandden op de nominatielijsten van respectievelijk de AKO-Literatuurprijs en de Libris Literatuur Prijs. Samen met haar broer Geerten schreef ze ‘Moord & Doodslag’ (2005) en vorig jaar won ze de AKO-Literatuurprijs voor ‘Over de liefde’.

Als u een studie aan de TU zou mogen doen, welke zou het dan worden?
“Architectuur. Om huizen te maken waar mensen nu eens prettig in wonen. Dus geen glazen kubussen met glazen trappen waar je doorheen kijkt. Wie hoogtevrees heeft, kan daar geen kant op. Geen driehoekige gebouwen waar je nooit de kamer van de directeur kunt vinden, met liften die aan twee kanten opengaan. En geen rookglas waarachter mensen worden opgeborgen.”

Moest u lang nadenken over de vraag of u gastschrijver wilde zijn bij de TU?
“Toch wel even. Delft is voor mij natuurlijk het hol van de leeuw. Van alle universiteiten die ik tot nu toe betreden heb, zijn de vakken mij nergens zo vreemd als die op de TU.”

Hoe kwam u op het thema van uw gastschrijverschap: huis der herinnering?“Mijn grootvader en de broers van mijn vader waren architecten van de Delftse hogeschool. Architectuur is mij dus niet vreemd. Het leek me leuk om een huis te bouwen op de mooiste plek van de wereld: aan de Zwitserse kant van het Lago Maggiore. Daar mijn huis van mijn herinnering te maken. De Romeinen bouwden huizen van herinnering. Imaginaire huizen – theaters kun je bijna zeggen – waarin ze elke herinnering een plaats gaven. Daar moet ik de hulp van ingenieurs bij hebben. Bij het huis hoort ook een tuin met bruggen der zuchten waarin je het verlies van een herinnering plaatst. In je herinnering woon je altijd ergens. Ik wil onderzoeken hoe we dat vorm kunnen geven. Een van de belangrijkste en moeilijkste dingen is welke items je uitkiest voor zo’n huis. Misschien krijg je een metaforisch huis, waarin een fiets een herinnering symboliseert. Tegen mensen die wilden weten hoe schrijven ging, maar niks konden bedenken, zei ik eens: ‘Schrijf maar eens op hoe het was toen je met je moeder voor de eerste keer schoenen kocht’. Iedereen herinnert zich dat. Herinner jij het je niet?”

Ik niet, maar tegenwoordig heb je zo veel apparaten waardoor je je geheugen niet meer hoeft te gebruiken. Is dat een van de redenen waarom u dit thema kiest?
“Het bezwaar van alle machines die ons geheugenfuncties overnemen, is dat reality een ondankbaar onderdeeltje van het leven wordt. De werkelijkheid is niet meer zo belangrijk. Laatst reed ik op de A4 naar Den Haag en zag op de TomTom dat we langs de Kagerplassen kwamen waar ik veel heb gezeild. Die plassen lagen links, maar je ziet ze niet. Zonder gps zou je geen idee hebben waar je je in Nederland bevindt. Daarmee gaat ons actieve geheugen met grote sprongen achteruit. Dat vernietigt een vermogen dat zo intens belangrijk is voor overleven. Ik merk dat je binnen heel korte tijd op die apparaten vertrouwt.”

Op welke apparaten doelt u nog meer?
“Google. H.C. Brandt Corstius gaf één argumentje en dat was voor mij voldoende. Als ik mijn elleboog breek, krijg ik acht miljoen hits met advies om mijn elleboog warm te houden en acht miljoen om hem koud te houden. Ik heb een encyclopedie uit 1934 en als ik die opensla, kom ik in zo’n enorme wereld van kennis. Dan valt mijn oog op het woord schietsteigers. Bij google gebeurt dat niet. Ik ben geen google-fan.”

Hoe erg is het dat de kunst van het herinneren in de vergetelheid is geraakt?“Je mist het plezier van het herinneren, wat altijd plotseling komt. Herinneren betekent ook dat je meer ballast, kunde en kennis hebt om je oordelen over nieuwe dingen specifieker te maken. Om weerbaarder te zijn tegen alle knoppen. Die knopjesdictatuur vind ik echt erg. Als je tegenwoordig onvindbaar wilt zijn, moet je vijftien knoppen uitdoen. Elk met zijn eigen bliep. Ik word gek van dat gebliep.”

Bent u bang voor het moment dat uw eigen geheugen u in de steek laat en u misschien afhankelijk wordt van dergelijke apparaten? “Ik zou het erg jammer vinden om al mijn herinneringen te verliezen. Een schrijver schrijft bij de gratie van herinneringen en van wat zich daar in alle hoeken en gaten heeft opgestapeld.”

Doet u iets om uw geheugen te trainen, zoals zonder lijstje boodschappen doen?
“Nee, voor boodschappen maak ik graag lijstjes. Ik probeer wel gedichten uit mijn hoofd te leren. Om ze bij me te hebben. Een prettig systeem om je geheugen mee te oefenen. Wij hebben dat van jongs af aan meegekregen. Gezinscultuur. Als mijn moeder van negentig niet kan slapen, zegt ze Rilke op. Ik leer liever gedichten uit mijn hoofd dan dat ik naar de sportschool ga.”

In uw boeken speelt het falen van het geheugen een belangrijke rol. In uw laatste boek ‘Over de liefde’ raakt hoofdpersoon Pip, zojuist verlaten door haar geliefde Jula, haar geheugen kwijt door een ongeluk. In haar speurtocht naar ontbrekende stukken wellen allerlei herinneringen op aan verloren liefdes. Vanwaar uw fascinatie hiervoor?
“Evelyn Waugh zei: ‘My theme is memory’. Dat is het voor mij ook. Op mijn dertiende vond ik het al erg dat de dingen voorbij gingen. Gelukkig schommelend in de zon dacht ik: ‘Hoe kan ik dit vasthouden? Ik moet goed inprenten hoe dit er uitzag.’ Ik ben daaraan begonnen omdat ik dacht: ‘Als ik in zo’n kappersstoel zit in een bejaardentehuis en niks meer kan, dan kan ik het in ieder geval teruglezen.’ Ook al kan ik niet meer lezen en praten, ook al herken ik mijn eigen moeder niet meer. Misschien, als ik niet dement word, heb ik nog altijd dat boek. Dat overvolle boek.”


De herinnering van Pip aan haar eerste verliefdheid op een gymnastieklerares wordt getriggerd door een dvd’tje. Weer zo’n ding dat het geheugen vervangt, maar het kan het geheugen dus ook helpen.

“Dat dvd’tje wordt Pip aangeboden. Er zijn ook muziekstukken waarbij je aan een platenhoes moet denken. Al die dingen die het ons gemakkelijker maken… Vaak vind ik nieuwe versies van computers moeilijker. En waarom moet ik met mijn telefoon foto’s kunnen maken? Dat vind ik dwaas. Mijn vriendin wilde een digitaal fototoestel voor haar verjaardag en dan foto’s branden op een cd’tje. Die foto’s worden nooit ontwikkeld, want je kunt ze kijken op je computer. Dus ik heb geen foto meer van mijn stiefzoontje. Die zitten allemaal op de computer bij Xandra. Je kunt ze laten afdrukken, maar dat doe je niet. Vroeger was het leuk om foto’s van een rolletje in een envelopje te krijgen.”

 ‘Over de liefde’ is een grotendeels autobiografisch getint verhaal over de breuk tussen u en Xandra Schutte. Daarmee stelde u uzelf en Schutte erg kwetsbaar op. Waar haalde u de moed en het lef vandaan?
“Ik zou het achteraf niet meer weten. Natuurlijk is dat boek op de rand van de afgrond geschreven. Fictie en werkelijkheid liggen dicht bij elkaar. Het is doodeng om een tipje van de sluier op te lichten. Het moest heel bewust geen strijdroman worden tegen een ex. Ik moest dat boek schrijven. Wat moest ik anders doen? Voor de trein gaan liggen? Mijn angst was dat recensenten precies zouden uitpulken wie wie is, maar daar is in recensies geen spoor van te merken. Dat heeft te maken met de ongelofelijk ingehouden stijl waarmee ik het geschreven heb. Tot hier en niet verder. Toen ik het eerste hoofdstuk uitprintte, vond ik het maar niks. Ik was ook niet in de stemming om te lachen. Mijn uitgeefster zei: ‘Doeschka, ik vind dit het beste wat ik op dit gebied gelezen heb’. Het was de eerste keer dat ik het zelf verkeerd beoordeeld had. Achteraf dacht ik: dit is wel lachen. Goede grappen. Dat heeft het boek ook zijn roem gegeven: dat die hartenpijn vermengd wordt met harde grappen.”

Terwijl u toen zelf niet in de stemming was.
“Ja, maar hoe zwart ik ook zit, ik maak altijd negatieve en sombere grappen. Dat is een gelukje van god: die associatieve wegen. Mijn reddende engel is de humor. Dat mechanisme zit in me: altijd kijken hoe bedonderd je er zelf bijstaat en daar om lachen. Want we staan er vaak bedonderd voor, volgens onszelf.”

In het boek komt ook een wiskundig vraagstuk voor: het vermoeden van Poincaré. ‘Iets met een lasso om een bolvorm of zoiets’ zegt een vriend van Pip in uw boek. Kunt u uitleggen wat dit vraagstuk inhoudt?
“Nee. Dat kon ik ook niet toen ik het opschreef. Ik zal hier de encyclopedie bij moeten halen. (Meijsing bladert in haar oude encyclopedie.) ‘Poincaré kreeg bekendheid door zijn onderzoekingen op het gebied van functietheorie en partiële differentiaalvergelijkingen’. In de krant stond een paar jaar geleden een tekeningetje van een rode draad en een bol. Die draad maakte een draai en dan ging het om de vraag of het aanrakingspunt te berekenen is met differentiaalvergelijkingen. Het zou moeten kunnen.”

De Rus Grigori Perelman, die u ook in uw boek noemt, heeft dat vraagstuk opgelost. Hij weigerde de miljoenenprijs die voor de oplossing was uitgeloofd en verdween van de aardbodem.
“Dat is het toppunt van doelmatigheid van geestkracht. Ik las erover in de krant. Hij kreeg eten van zijn moeder en bleef het vermoeden koppig berekenen. Toen vond hij het wel genoeg, denk ik. Hij begreep deze wereld toch niet. Hij begreep de cijfers van Poincaré.”

Nu zullen techniekstudenten dit vermoeden niet zo snel associëren met de stukgelopen relatie van een oudere lesbische vrouw.
“Nee, maar ze moeten zich wel een voorstelling kunnen maken van iemand die heel graag tot een punt wil komen en dan verdwijnt. Want iedereen heeft wel eens momenten waarop alles zo tegenzit dat je denkt dat je maar beste in het kanaal kan stappen.”

Heeft u al wat leuks gedaan van het geld dat u won met de AKO-Literatuurprijs?
“Een schenking en verder moet ik mijn hypotheek aflossen. Ik wil een reis naar New York maken met Xandra. De rest gaat een beetje in het leven zitten.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.