Opinie

[Boek] Hoe Nederland zich op uranium stortte

Nederland is een internationale grootmacht in uraniumverrijking. Hoe dat zo gekomen is, was in grote lijnen al bekend, maar een nieuw boek van universiteitshistoricus Abel Streefland doet het in detail uit de doeken.

Vlak voor de Tweede Wereldoorlog kocht Nederland op voorspraak van een Leidse hoogleraar tienduizend kilo uraniumoxide, gedolven in toenmalig Belgisch Congo. De vaatjes doorstonden de oorlog ongeschonden in een Delftse kelder. Zodoende bezat Nederland in 1945 het basismateriaal om zelfstandig onderzoek te verrichten naar het nuttig maken van uranium. Dit legde de basis voor Urenco, heden ten dage ’s werelds grootste aanbieder van lichtverrijkt uranium voor kerncentrales.


De centrale man bij de opbouw van de uraniumfabriek was de jonge onderzoeker Jaap Kistemaker. Hij kreeg in 1953 een elektromagnetische methode werkend om licht verrijkt uranium te maken. Daarmee was hij de eerste na de Amerikanen en de Russen, die hun methoden angstvallig geheim hielden.


In die Koude-Oorlogcontext is ook meteen duidelijk waarom Kistemakers archief niet zomaar valt in te zien. Uraniumverrijking is nog altijd een gevoelig onderwerp. Abel Streefland verkreeg voor zijn promotieonderzoek toegang en sprak vele mensen die de in 2010 overleden Kistemaker gekend hebben. Het resultaat is een uitstekend gedocumenteerd boek, ‘Jaap Kistemaker en uraniumverrijking in Nederland 1945-1962’, dat de begintijd van de verrijking beschrijft.


Europese samenwerking was tegen het zere been van de Amerikanen


Na de weinig efficiënte elektromagnetische methode stortte Kistemaker zich op centrifuges, waarmee ook andere landen experimenteerden. Het kostte allemaal veel geld, dat in de naoorlogse jaren niet ruim voorhanden was. Europese samenwerking was noodzakelijk. Dat was tegen het zere been van de Amerikanen, die om militaire en economische redenen graag hun kennisvoorsprong hielden. Wat volgde was een ingewikkeld politiek steekspel, dat in 1962 erin uitmondde dat Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk de handen ineensloegen.


Na 1962 gebeurde er uiteraard ook het nodige, maar in dat jaar nam Kistemaker afscheid als leider van het verrijkingsproject. Zonder zijn doorzettingsvermogen als wetenschapsmanager had Nederland nooit zo’n centrale rol in het nucleaire onderzoek verworven. Maar hij was ook gefrustreerd door zijns inziens incompetente beleidsmakers die zich voortdurend afvroegen of al die investeringen ooit wel zouden renderen. Later zou hij ook nog geplaagd worden door anti-kernenergieactivisten, die in hem de godfather van die industrie in Nederland zagen.


Hoe vergroeid Kistemaker en zijn project waren, mag blijken uit het feit dat Streefland hen eigenlijk altijd in één adem kan noemen. Er gebeurde in het project niets zonder medeweten van de drijvende kracht.


‘Jaap Kistemaker’ is met veel kennis geschreven en schijnt een licht op een interessante episode in de Nederlandse wetenschapsgeschiedenis. Wel is de mate van detail, noodzakelijk voor een proefschrift, voor het brede publiek bij tijd en wijle wat vermoeiend. Niettemin, een mooi stuk geschiedenis waarin techniek en politiek nauw verweven zijn.


Christian Jongeneel

Abel Streefland, Jaap Kistemaker en uraniumverrijking in Nederland 1945-1962. Prometheus, pp. 360, 29,99 euro. ISBN 978.90.446.3413.6

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.