Onderwijs

Bezuinigingen (10)

Met de dreigende bezuinigingen in het achterhoofd gaat Delta te rade bij een aantal TU-medewerkers. In dit laatste deel: voormalig collegevoorzitter Hans van Luijk.

Hij zit in een commissie die voor de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde & Informatica nadacht over mogelijkheden tot ‘flexibilisering’. Verder is hij lid van het regieorgaan energietransitie. Zijn handen jeuken soms. Van Luijk meent dat het bij de TU wel wat sneller, effectiever en efficiënter kan. “Terwijl de TU zit te vergaderen heeft de rest van de wereld al een besluit genomen.”


‘Niet jammeren over bezuinigingen’


“Bezuinigen is altijd een onplezierige bezigheid, maar we moeten er niet over jammeren”, zegt voormalig collegevoorzitter Hans van Luijk op persoonlijke titel. “Heel Nederland moet inleveren, dus ook universiteiten. Studenten ook, wat mij betreft.”


Hij heeft wat gejammer in deze serie voorbij zien komen. “Ik vind het flauw als een belangrijke groep, afdeling of faculteit zegt: ‘bezuinigen kan niet hier’, en vervolgens geen alternatief biedt. Zo komen we er niet.”

Van Luijk is duidelijk: “Met mensen die roepen dat bij hen niet bezuinigd kan worden, moet je niet te veel geduld hebben. De mindset moet zijn: het is onze universiteit. Iedereen moet beseffen dat we prioriteiten moeten stellen.”

Geen kaasschaaf dus, maar op faculteitsniveau kijken naar de portefeuilles onderwijs en onderzoek. Wat betreft onderzoek lijkt dat op een exercitie uit 2003. “Wij hadden destijds criteria neergelegd waaraan onderzoek moest voldoen.”


Een eerste criterium was kwaliteit en reputatie. “Als je leading was, werd je niet gekort. Kwaliteit moest je aantonen aan de hand van onder meer visitatierapporten of het hebben van bijvoorbeeld een Spinozapremie.”

Een tweede was maatschappelijke impact. “Is er vraag naar je onderzoek en wat ga je er mee doen?”


Van Luijk refereert aan de huidige Delft Research Initiatives. “Je moet niet die groep afbreken die nu juist een bijdrage levert aan maatschappelijke relevantie. Een derde was: is je onderzoek voldoende groot of hebben we het over een speldenprik?”


Bij het vierde werd gekeken naar een analyse van sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen. “Je kunt onderzoek doen dat ook in Duitsland of Engeland plaatsvindt, terwijl juist daar alle Nobelprijswinnaars zitten. Het omgekeerde kan ook: als enige baanbrekend onderzoek doen.”

En dus? “Het meest in het oog springende en excellente onderzoek is nu nanotechnologie en biotechnologie. Daar moet je niet aan komen. Waaraan dan wel? Ik wil het college van bestuur niet voor de voeten lopen, maar je zou een analyse moeten doen.”


Bestaand onderzoek is efficiënter te organiseren. “Civiele techniek, werktuigbouw, luchtvaart- en ruimtevaarttechniek, proceskunde kan effectiever. Niet iedereen zijn eigen grootschalige faciliteiten.”

Van Luijk doelt op de 3TU-gedachte, maar zegt dat het gezamenlijk opstellen van onderzoeksprogramma’s en het delen van onderzoeksfaciliteiten niet goed van de grond is gekomen. “Ik denk dat barrières tussen TU’s te groot bleken. Daar is nog wel wat in te winnen. Het creëren van een gezamenlijke onderzoeksgroep wil niet zeggen dat je andere samenwerking afsnijdt. Het is en/en.”


Verder zou Delft succesvoller moeten zijn in het werven van Europese en nationale fondsen. “Andere universiteiten hebben een veel agressiever acquisitiebeleid. Het verwerven van externe fondsen zit niet in de genen van Delft.”

Onderwijs dan. “Het slechtste wat een land kan doen, is snijden in educatie. Delft heeft de laatste jaren veertig procent meer studenten gekregen. Dat zou gunstig moeten zijn, maar de financiën per student zijn omlaag gegaan. Een schande.”


Om de pijn van de realiteit te verzachten zou Van Luijk het zoeken in efficiency en effectiviteit. “Geef het goede onderwijs tegen zo laag mogelijke kosten. Doen we dat al? Nee, we weten niet wat onderwijs kost. Ik heb getracht dat uit te zoeken. Dat is niet gelukt omdat er een stroming is die zegt: je kunt onderwijs en onderzoek niet scheiden, want ze gebruiken dezelfde ruimtes en docenten. Natuurlijk is dat zo, maar dan maak je maar een schatting.”

“Vraag afdelingshoofden om een overzicht van de kosten van het onderwijs, of beter: inkomsten en uitgaven. Als je dat hebt, kun je maatregelen treffen. Het onderwijs kan misschien in een andere vorm, of samen met anderen, of minder gedifferentieerd, én getoetst aan maatschappelijke relevantie. Anders inrichten, anders combineren, anders met faciliteiten omgaan.”


Ook ondersteuning moet effectief geregeld zijn. “Ict is heel duur. Probeer te weten te komen wat andere – ook buitenlandse – universiteiten uitgeven. Ik denk niet dat wij inefficiënt bezig zijn. Dineke Heersma zei op deze plek terecht dat er veel externe inhuur is. Daar zou je op moeten letten.”

Bij interne processen valt te winnen. Ja, soms jeuken zijn handen om dingen ‘sneller’ te doen. “Assertiever. Efficiency is ook: beter gebruik maken van mensen. Er wordt bij de TU ontstellend veel vergaderd. Terwijl de TU zit te vergaderen, heeft de rest van de wereld al een besluit genomen.”

Tot slot moeten studenten beseffen niet gevrijwaard te zijn. De TU geeft volgens Van Luijk een hoog bedrag uit aan beurzen voor studentbestuurders. “De studentenraad zegt dat bezuinigingen daarop ‘maar een besparing van 125 duizend euro opleveren op een begroting van 500 miljoen’. Dan denk ik: ja, zo lust ik er nog wel een paar. Als je heel marginaal wordt gekort in privileges is dat a small price to pay. Verantwoordelijkheidsbesef.”  


BezuinigingenOm de financiële problemen van de TU Delft het hoofd te bieden, moesten alle faculteiten van het college van bestuur (cvb) aangeven hoe ze tien procent kunnen bezuinigen op het geld dat zij vanuit de overheid krijgen. Het cvb bespreekt zijn visie op deze ingediende plannen op 29 en 30 maart met decanen en directeuren. “Ik denk dat wij niet komen met de kaasschaaf, maar met keuzes die in sommige hoeken stevig kunnen aankomen”, zei collegevoorzitter Dirk Jan van den Berg deze week tegen de ondernemingsraad. “Je kunt de universiteit niet even hatsflats anders inrichten en bijvoorbeeld van acht naar vier faculteiten gaan, maar ik sluit niet uit dat er veranderingen in (sub)afdelingen komen.” Eind april, begin mei moet er een document liggen.

Wanneer wist je dat je de Mount Everest ging beklimmen?“Ik ben er al drie jaar mee bezig. Planning, geld sprokkelen bij sponsoren en veel training. Ik had al een goede conditite, ik klim al heel wat jaren. Maar de Mount Everest is natuurlijk wel een schepje er bovenop. De laatste twee jaar heb ik twintig uur per week getraind.”

Wat doe je dan?
“Veel hardlopen, dat is een van de beste trainingen. Ik loop dan wel lange afstanden: twintig, dertig of veertig kilometer. Daarvoor moest ik eerst door het stof, maar nu schud ik twintig kilometer zo uit mijn mouw.”

Moest je veel laten voor al dat trainen?
“Ja. Ik heb ook vlak voor de expeditie mijn afstudeerrapport ingeleverd. Ik wist dat ik geen zin zou hebben dat weer op te pakken als ik terug was. Ik werkte ongeveer vijftig uur per week aan mijn afstuderen. En dus dat trainen. Daar komt goed koken nog bij, MacDonalds is niet zo goed voor de voorbereiding.”

Zag je je vrienden nog wel?“Niet zo veel, zeker de laatste maanden niet. Gelukkig heb ik een paar fantastische vrienden. Zo is traplopen een goede training voor mij. Ik ging soms bij vrienden op de Aart van der Leeuwlaan twee uur op de trap hollen. En dan kookten zij voor mij zodat ik nog even kon aanschuiven.”

Moet je afkicken nu je terug bent?“Het lichaam is uitgeput, dus het heeft nu vooral zin in rust. Ik slaap dertien uur en train helemaal niet. Dat ga ik over een week wel weer oppakken. Ik ga zeker weer terug naar de bergen. Dit is niet het ultieme waarna ik wel kan stoppen.”

Voor andere klimmers is de hoogste top bereiken misschien wel het ultieme?“Het is ook wel ultiem. Ik wilde hem altijd graag beklimmen. Maar ik wil nog wel meer bergen beklimmen, een paar in de Himalaya, een paar in de alpen. Maar alleen als mijn hart sneller gaat kloppen van de tocht. Anders is het de fysieke pijn niet waard.”

Waar gaat je hart sneller van kloppen?
“Van de Gasher Brum in Pakistan. Dat is een enorme piramidevormige berg, of eigenlijk twee, van meer dan achtduizend meter in een prachtige omgeving. We willen dan beide beklimmen in één experiment. Dat heeft volgens mij nog nooit een Nederlander gedaan.”

Betekent dat wat voor jou? “Het geeft aan hoe moeilijk het is. Na de eerste moet je nog genoeg kracht hebben voor de tweede berg. Dat is een mooie uitdaging. En deze beklimming van de Mount Everest heeft veel vertrouwen gegeven. (Lachend:) Ik ben nog maar een week terug en ik zit al weer plannen te maken.”

Met wie beklom je de Mount Everest?“Ik ging alleen mee met een expeditie van klimmers uit de hele wereld; ik had ze nog nooit gezien.”

Kun je je gewoon opgeven voor zo’n reis?“Ja. De expeditieleider vraagt wat je al gedaan hebt, je klim-CV. Als daar alleen de Vaalserberg opstaat wordt je waarschijnlijk niet toegelaten. En als je mee mag, moet je dokken.”

Hoeveel?“Eerst tienduizend dollar aan de Nepalese overheid. Dan heb je alleen nog maar een vergunning om de berg op te mogen. In totaal ben je het schrikbarende bedrag van bijna dertigduizend euro kwijt. De kas is aardig leeg nu. Dus ik moet weer op zoek naar sponsors voor volgend jaar, voor Pakistan.”

Ga je dan met een vriend?“Ja, ik wil met een Nederlands team. Dat wilde ik dit jaar ook, maar dat is bijna onmogelijk om te regelen. Er zijn niet zoveel Nederlanders die de Mount Everest willen beklimmen.”

Hoe was de expeditieleider?“Die was helemaal top. Gelukkig, want het team was dat niet.”

Hoezo?“Er waren behoorlijk wat ruzies. Eerst probeerde ik het nog te lijmen, maar daar blijf je je energie niet in stoppen. De sfeer was zo slecht dat sommigen te beroerd waren om elkaar te feliciteren op de top. Erg jammer. Je kunt zoveel uit de bergsport halen als mensen elkaar helpen. Maar nu was ik compleet op mezelf aangewezen.”

Heeft de slechte sfeer je trip verpest?
“Dat niet. Ik heb me gericht op de berg en de beklimming. Ik ging na een dag klimmen gewoon de tent in, een dutje doen en dan weer klimmen. Je opwinden heeft weinig zin. Maar ik bedenk me wel twee keer voor ik weer met zo’n trip mee ga.”

Wat was je dieptepunt tijdens de expeditie?“Dat was tijdens de toppoging. Je bent dan al zes weken aan het acclimatiseren. Eerst gingen we in tien dagen naar het basiskamp op 5400 meter. Na een aantal dagen rust, loop je naar kamp 1 en dan weer terug. Zo ga je ook nog een keer naar kamp 2 en 3. Je gaat in een soort accordeonbeweging de berg op. Je moet wennen aan de hoogte, maar je moet ook niet te lang op grote hoogte blijven. Door het zuurstoftekort slaap en eet je er slecht.
Tijdens de toppoging ga je in vijf dagen vanaf het basiskamp naar boven en in twee weer naar beneden. In kamp 1 voelde ik me al niet fantastisch en toen we de dag erna in kamp 2 aankwamen, moest ik flink overgeven. Als ik de dag erna nog ziek zou zijn, moest ik naar beneden. Die tweede klimdag was mijn dieptepunt. Gelukkig kwam ik de volgende dag goed aan in kamp 3. Vanaf toen ging het goed. Op de topdag voelde ik me sterk, ik kon snel klimmen en weer terug. Om zes uur ’s middags was ik terug in kamp 2.”

Wat deed je toen?
“Slapen. Ik heb even op een stoel gezeten en wat gedronken. Ik was niet aanspreekbaar.”

Wat was je hoogtepunt tijdens de reis?“Dat was de dag na het dieptepunt. Toen ging het een stuk beter.”

Je noemt de top niet als hoogtepunt.“Op de top ben je halverwege.”

Gaat het niet om de top?“Natuurlijk wel, dat is het enige resultaat dat telt. Maar op de top ben je niet euforisch, je weet dat je nog een gevaarlijke tocht terug moet. En ik wist al eerder dat ik het ging halen. Maar ik was natuurlijk wel heel blij.”

Waren er teamleden die de top niet haalden?
“Twee mensen. Eén omdat hij bronchitis had en een ander omdat hij te langzaam was.”

Help je diegene dan?“Je gaat niet steeds bij hem blijven. Sommige stukken zijn lawinegevaarlijk, daar moet je zo snel mogelijk voorbij. Dan ga niet met iemand lopen die langzaam is, je denkt toch aan je eigen veiligheid. Ik heb die langzame man wel mentaal ondersteund. Met hem kon ik eigenlijk het beste opschieten, hij was een van de weinigen die sociaal was. Als hij heel moe was, legde ik zijn slaapzak klaar. Maar tijdens het klimmen kon ik niet helpen, je moet zelf ook klimmen. Dat is de harde realiteit in een expeditie op grote hoogte. Ik gunde het hem, maar het zat er niet in. Dat acht van de tien de top wel hebben gehaald is veel. Meestal slaagt dertig tot veertig procent erin te top te bereiken. Conditioneel gezien was het een sterk team.”

Wat vond je familie ervan dat je deze toch gevaarlijke tocht ging maken?“Ze vonden het spannend, maar ze weten dat ik geen roekeloze klimmer ben.”

Wat zijn de grootste gevaren?“Uitputting. Hoger dan achtduizend meter kun je niet overleven. Na een week ga je gewoon dood, er is te weinig zuurstof. Dit jaar was er weer eentje zonder zuurstof aan het klimmen.”

Zou je dat ooit doen?“Nee. Ik heb op 8750 meter mijn zuurstoffles gewisseld. Ik zat tien minuten zonder zuurstof en werd duizelig en kon niet meer goed nadenken. Dat zuurstof kun je goed gebruiken, zonder is het een inferno.”

Heb je wel eens overwogen om te stoppen? “In het begin van de expeditie had ik een parasiet in mijn spijsvertering. Ik kon weinig eten en voelde me slecht. Je valt normaal tijdens zo’n tocht al makkelijk tien kilo af. Maar ik kon moeilijk eten en verloor twintig kilo. De eerste tocht naar kamp 1 deed ik in negen uur. Later kon dat in vier uur. Toen vroeg ik me wel af: als het hier al zo zwaar is, hoe is het dan hoger op de berg? Maar ik heb goed gepiekt, letterlijk en figuurlijk. Ik heb me soms echt slecht gevoeld, maar op de dagen dat het erom ging was ik sterk.”

Een kortere versie van dit interview verscheen op 11 juni 2007 in Delta. Die is te lezen in de pdf-versie van de krant die ook op deze site staat.

‘Niet jammeren over bezuinigingen’
‘Niet jammeren over bezuinigingen’

‘Niet jammeren over bezuinigingen’

“Bezuinigen is altijd een onplezierige bezigheid, maar we moeten er niet over jammeren”, zegt voormalig collegevoorzitter Hans van Luijk op persoonlijke titel. “Heel Nederland moet inleveren, dus ook universiteiten. Studenten ook, wat mij betreft.”

Hij heeft wat gejammer in deze serie voorbij zien komen. “Ik vind het flauw als een belangrijke groep, afdeling of faculteit zegt: ‘bezuinigen kan niet hier’, en vervolgens geen alternatief biedt. Zo komen we er niet.”
Van Luijk is duidelijk: “Met mensen die roepen dat bij hen niet bezuinigd kan worden, moet je niet te veel geduld hebben. De mindset moet zijn: het is onze universiteit. Iedereen moet beseffen dat we prioriteiten moeten stellen.”
Geen kaasschaaf dus, maar op faculteitsniveau kijken naar de portefeuilles onderwijs en onderzoek. Wat betreft onderzoek lijkt dat op een exercitie uit 2003. “Wij hadden destijds criteria neergelegd waaraan onderzoek moest voldoen.”

Een eerste criterium was kwaliteit en reputatie. “Als je leading was, werd je niet gekort. Kwaliteit moest je aantonen aan de hand van onder meer visitatierapporten of het hebben van bijvoorbeeld een Spinozapremie.”
Een tweede was maatschappelijke impact. “Is er vraag naar je onderzoek en wat ga je er mee doen?”

Van Luijk refereert aan de huidige Delft Research Initiatives. “Je moet niet die groep afbreken die nu juist een bijdrage levert aan maatschappelijke relevantie. Een derde was: is je onderzoek voldoende groot of hebben we het over een speldenprik?”

Bij het vierde werd gekeken naar een analyse van sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen. “Je kunt onderzoek doen dat ook in Duitsland of Engeland plaatsvindt, terwijl juist daar alle Nobelprijswinnaars zitten. Het omgekeerde kan ook: als enige baanbrekend onderzoek doen.”
En dus? “Het meest in het oog springende en excellente onderzoek is nu nanotechnologie en biotechnologie. Daar moet je niet aan komen. Waaraan dan wel? Ik wil het college van bestuur niet voor de voeten lopen, maar je zou een analyse moeten doen.”

Bestaand onderzoek is efficiënter te organiseren. “Civiele techniek, werktuigbouw, luchtvaart- en ruimtevaarttechniek, proceskunde kan effectiever. Niet iedereen zijn eigen grootschalige faciliteiten.”
Van Luijk doelt op de 3TU-gedachte, maar zegt dat het gezamenlijk opstellen van onderzoeksprogramma’s en het delen van onderzoeksfaciliteiten niet goed van de grond is gekomen. “Ik denk dat barrières tussen TU’s te groot bleken. Daar is nog wel wat in te winnen. Het creëren van een gezamenlijke onderzoeksgroep wil niet zeggen dat je andere samenwerking afsnijdt. Het is en/en.”

Verder zou Delft succesvoller moeten zijn in het werven van Europese en nationale fondsen. “Andere universiteiten hebben een veel agressiever acquisitiebeleid. Het verwerven van externe fondsen zit niet in de genen van Delft.”
Onderwijs dan. “Het slechtste wat een land kan doen, is snijden in educatie. Delft heeft de laatste jaren veertig procent meer studenten gekregen. Dat zou gunstig moeten zijn, maar de financiën per student zijn omlaag gegaan. Een schande.”

Om de pijn van de realiteit te verzachten zou Van Luijk het zoeken in efficiency en effectiviteit. “Geef het goede onderwijs tegen zo laag mogelijke kosten. Doen we dat al? Nee, we weten niet wat onderwijs kost. Ik heb getracht dat uit te zoeken. Dat is niet gelukt omdat er een stroming is die zegt: je kunt onderwijs en onderzoek niet scheiden, want ze gebruiken dezelfde ruimtes en docenten. Natuurlijk is dat zo, maar dan maak je maar een schatting.”
“Vraag afdelingshoofden om een overzicht van de kosten van het onderwijs, of beter: inkomsten en uitgaven. Als je dat hebt, kun je maatregelen treffen. Het onderwijs kan misschien in een andere vorm, of samen met anderen, of minder gedifferentieerd, én getoetst aan maatschappelijke relevantie. Anders inrichten, anders combineren, anders met faciliteiten omgaan.”

Ook ondersteuning moet effectief geregeld zijn. “Ict is heel duur. Probeer te weten te komen wat andere – ook buitenlandse – universiteiten uitgeven. Ik denk niet dat wij inefficiënt bezig zijn. Dineke Heersma zei op deze plek terecht dat er veel externe inhuur is. Daar zou je op moeten letten.”
Bij interne processen valt te winnen. Ja, soms jeuken zijn handen om dingen ‘sneller’ te doen. “Assertiever. Efficiency is ook: beter gebruik maken van mensen. Er wordt bij de TU ontstellend veel vergaderd. Terwijl de TU zit te vergaderen, heeft de rest van de wereld al een besluit genomen.”
Tot slot moeten studenten beseffen niet gevrijwaard te zijn. De TU geeft volgens Van Luijk een hoog bedrag uit aan beurzen voor studentbestuurders. “De studentenraad zegt dat bezuinigingen daarop ‘maar een besparing van 125 duizend euro opleveren op een begroting van 500 miljoen’. Dan denk ik: ja, zo lust ik er nog wel een paar. Als je heel marginaal wordt gekort in privileges is dat a small price to pay. Verantwoordelijkheidsbesef.”  

Bezuinigingen
Om de financiële problemen van de TU Delft het hoofd te bieden, moesten alle faculteiten van het college van bestuur (cvb) aangeven hoe ze tien procent kunnen bezuinigen op het geld dat zij vanuit de overheid krijgen. Het cvb bespreekt zijn visie op deze ingediende plannen op 29 en 30 maart met decanen en directeuren. “Ik denk dat wij niet komen met de kaasschaaf, maar met keuzes die in sommige hoeken stevig kunnen aankomen”, zei collegevoorzitter Dirk Jan van den Berg vorige week tegen de ondernemingsraad. “Je kunt de universiteit niet even snel anders inrichten en bijvoorbeeld van acht naar vier faculteiten gaan, maar ik sluit niet uit dat er veranderingen in (sub)afdelingen komen.” Eind april, begin mei moet er een document liggen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.