Onderwijs

‘Betutteling kost arbeidsplaatsen’

Vorige maand ging in Leeuwarden het Cartesius Instituut open: een initiatief van de provincie Friesland en de 3TU’s, bedoeld om duurzame economische ontwikkeling in het noorden te stimuleren. TU Delft-alumnus en ondernemer in Friesland ir. Jan Tichelaar heeft er gemengde gevoelens over.

Vorige maand was u een van de sprekers bij de opening van het Cartesius Instituut in Leeuwarden, waarin de technische universiteiten van Delft, Eindhoven en Twente samenwerken op het gebied van duurzame innovatie. Waarom hield u die voordracht?

“Het ministerie van economische zaken noemde ons onlangs een van de meest innoverende bedrijven van Nederland. En op 11 april werden mijn 73 medewerkers en ik verkozen tot Friese onderneming van het jaar 2005. De laatste jaren zijn we veranderd van een voorraadhoudend bedrijf met een vast assortiment handgeschilderd aardewerk, in een ordergestuurd bedrijf dat ook de markten van de architectuur en restauratie bedient. We moesten wel, want als fabrikant van aardewerk hadden we onze grenzen bereikt. Nu gebruiken we onze vaardigheden bij het maken van ontwerpen van hedendaagse vormgevers.

Ook maken we keramiek voor bijzondere nieuwbouw, zoals van musea, hoofdkantoren en overheidsgebouwen door opdrachtgevers die de architect de vrije hand laten. We hebben onze kennis onder andere opgedaan bij restauraties van de Koopmansbeurs in Amsterdam en het Gemeentemuseum in Den Haag – allebei van Berlage – en van het stadhuis in Hilversum – van Dudok van Heel.

In de wandelgangen verklaarde u bij de opening van het Cartesius Instituut dat uw bedrijf waarschijnlijk geen gebruik zal maken van het nieuwe instituut. “De overheid moet geen nieuwe instituten stichten maar voorwaarden scheppen”, zei u toen. “Laat het innoveren dan maar aan ons over.” Dus de overheid kan geen innovaties bevorderen met een nieuw instituut?

“Nee. Ik vertaal nu de vraag van een architect die een gebouw restaureert of bouwt in een materiaal: welk glazuur, welke textuur, welke glans, welk formaat moet ik daarvoor gebruiken? Geen innovatiecentrum kan mij helpen bij het verwerven van de daarvoor vereiste kennis en vaardigheden. Hetzelfde gebeurt bij de bouw van onze nieuwe fabriek. Ik aanvaard dat de overheid zich bemoeit met milieunormen. Maar ik wil er niet aan dat zij zich ook bezighoudt met de inrichting van de fabriek, zoals de plaats van ventilatoren en dergelijke. Beter zou het zijn wanneer de overheid niet proceduregericht maar resultaatgericht werkt en zegt: ‘Dit zijn de normen, voldoe er op jouw manier aan en als je hulp nodig hebt, ga je maar naar het Cartesius Instituut voor duurzame ontwikkeling in Leeuwarden.’ Laat de ondernemer zelf de overheidsnorm invullen, want het is zijn belang dat de tent open blijft. Voor het reinigen van afvalwater en lucht en het voorkomen van herrie beroept hij zich vervolgens op andere ondernemers, en schept hij nieuwe werkgelegenheid. Betutteling daarentegen kost arbeidsplaatsen.”

U heeft dus geen hoge dunk van consultants?

“Nee, allereerst vanwege de specifieke context van ons bedrijf: de kleine markt waar wij alles zelf maken. Die is voor consultants onbekend en die maken ze zich alleen eigen door te abstraheren. Daarvoor hebben ze intelligentie nodig en die hebben de meesten . voorzichtig gezegd – niet. In de tweede plaats hebben ook de goede consultants de neiging om met standaardoplossingen te komen. Iemand als dr. Yoram Krozer, directeur van het Cartesius Instituut, kan dat overigens wel: die vertrouw ik omdat hij kan luisteren.”

Krozer en rector Fokkema, een van de andere sprekers bij de opening, omschrijven het Cartesius Instituut als een ‘interactief loket’.

“Ik ook. Mits de aanbieder van de wetenschappelijke technologie zich kan inleven in de praktijkkennis van de ondernemer. En dat is de vraag. Verder vraag ik me af of we wel een nieuw instituut nodig hebben: doe dat via internetportalen op de Kamers van Koophandel of de regionale MKB-kantoren, en verbind die met de drie technische universiteiten.”

Wat heeft u bij uw studie mijnbouwkunde in Delft opgestoken?

“Voor iedereen is de leeftijd van 18 tot 26 jaar vormend. Ik heb er geleerd om analytisch te denken en een probleem stapsgewijs op te lossen. Helaas had ik aanvankelijk geen studievaardigheden, want de middelbare school was mij komen aanwaaien: mijn huiswerk deed ik in de bus naar Sneek. Toen ik in Delft de eerste jongens om mij heen zag sjezen, dacht ik: dit overkomt mij niet. Ik heb met een kookwekker een studieritme ontwikkeld van drie kwartier leren en een kwartier rust. Uiteindelijk ben ik goed en binnen de studieduur afgestudeerd. Het was een ontzettend fijne tijd: je kunt je ontplooien, je kunt fouten maken. Bij het corps leerde ik organiseren en deed ik sociale vaardigheden op. Wat ik er miste waren de meisjes, ook al had ik zelf al verkering. Een masculiene omgeving heeft voor- en nadelen.”

Wat heeft mijnbouwkunde eigenlijk met keramiek te maken?

“Weinig. Ik wilde mijn vaardigheden snel verbreden en dat kan alleen bij een klein bedrijf. Koninklijke Tichelaar Makkum is al sinds 1674 in het bezit van mijn familie. Toen ik twee jaar bij Hoogovens zat, vroeg de bedrijfsleider van mijn vader, die ook in Delft studeerde, me of ik op termijn mijn vader wilde opvolgen. Dat heb ik gedaan. In 1990 kwam ik in dienst van het bedrijf, in 1993 werd ik adjunct-directeur commerciële zaken en in 1995 algemeen directeur.”

Wat is volgens u de toekomst voor het Friese MKB?

“We hebben in Friesland veel vakmanschap, maar bij innovatie wordt daar te weinig naar gekeken. We hebben hier bijvoorbeeld dankzij de zuivelindustrie de beste roestvrijstaalslijpers en -lassers ter wereld. Die zouden ook iets kunnen doen. Meubels maken, jachten bouwen?

Is Makkum voor u nog wel de juiste vestigingsplaats?

“Het klinkt bijna als een ontboezeming, maar ik voel me thuis in Makkum. Ik houd van die ruimte. Dit land is echt. Als ik in Amsterdam of een andere wereldstad kom om beurzen te bezoeken, loopt iedereen je voor de voeten. De arbeidsmoraal is hier bovendien uitstekend: er gaat vrijwel nooit iemand weg die we onze vijfjarige opleiding hebben gegeven.”

Wat is uw inspiratiebron?

“Ik zoek op beurzen naar nieuwe vormen voor oude vaardigheden. Daarna geef ik de vormgever strakke richtlijnen zodat hij aan het werk kan. Wat je vervolgens koopt, is de liefde voor het ambacht en dat is iets heel anders dan het gangbare beeld van kunstnijverheid: dat neigt naar kitsch. Dat moet je aanspreken, wij maken duurzaam aardewerk en dat sluit aan bij het thema duurzaamheid van het Cartesius Instituut. Wij blijven de echtheid trouw, we zijn de slow goods van de non foods. Wij maken mensen gelukkiger en beter.”
WIE IS JAN TICHELAAR?

Het aardewerk van de Koninklijke Tichelaar Makkum is beroemd. Maar vrijwel niemand weet dat deze oudste onderneming van Nederland, gesticht in 1594, wordt geleid door de Delftse mijnbouwkundig ingenieur Jan Pieter Tichelaar (1962), die in 1995 zijn vader opvolgde. Het bedrijf heeft inmiddels 73 werknemers in dienst.

Na het atheneum in Sneek, studeerde Tichelaar een jaar werktuigbouwkunde in Delft, zwaaide daarna om naar mijnbouwkunde en studeerde in 1988 af in de ertstechnologie. Tichelaar is onder andere bestuurslid van het Technisch Centrum voor de Keramische Industrie, van de Algemene Vereniging van Aardewerkfabrikanten en van de Stichting het Nieuwe Gilde ter Bevordering van Vakmanschap en Kwaliteit, een koepel van elf ambachtelijke bedrijven.

Tichelaar, sinds 1960 koninklijk, was een steenfabriek die aan het einde van de zeventiende eeuw schotels, tegels en later sieraardewerk ging vervaardigen. De ongeveer honderd ton kalkrijke klei die daarvoor nodig is, wordt in de omgeving gewonnen en bedraagt nog geen duizendste van het verbruik van een baksteenfabriek. Tegenwoordig maakt het bedrijf oorspronkelijk Delfts aardewerk en tegels, maar ook geglazuurde dakpannen en bakstenen. Het is betrokken bij restauraties en nieuwbouwopdrachten voor architecten, vormgevers en kunstenaars.

(Foto’s: Fotobureau Hoge Noorden)

Vorige maand was u een van de sprekers bij de opening van het Cartesius Instituut in Leeuwarden, waarin de technische universiteiten van Delft, Eindhoven en Twente samenwerken op het gebied van duurzame innovatie. Waarom hield u die voordracht?

“Het ministerie van economische zaken noemde ons onlangs een van de meest innoverende bedrijven van Nederland. En op 11 april werden mijn 73 medewerkers en ik verkozen tot Friese onderneming van het jaar 2005. De laatste jaren zijn we veranderd van een voorraadhoudend bedrijf met een vast assortiment handgeschilderd aardewerk, in een ordergestuurd bedrijf dat ook de markten van de architectuur en restauratie bedient. We moesten wel, want als fabrikant van aardewerk hadden we onze grenzen bereikt. Nu gebruiken we onze vaardigheden bij het maken van ontwerpen van hedendaagse vormgevers.

Ook maken we keramiek voor bijzondere nieuwbouw, zoals van musea, hoofdkantoren en overheidsgebouwen door opdrachtgevers die de architect de vrije hand laten. We hebben onze kennis onder andere opgedaan bij restauraties van de Koopmansbeurs in Amsterdam en het Gemeentemuseum in Den Haag – allebei van Berlage – en van het stadhuis in Hilversum – van Dudok van Heel.

In de wandelgangen verklaarde u bij de opening van het Cartesius Instituut dat uw bedrijf waarschijnlijk geen gebruik zal maken van het nieuwe instituut. “De overheid moet geen nieuwe instituten stichten maar voorwaarden scheppen”, zei u toen. “Laat het innoveren dan maar aan ons over.” Dus de overheid kan geen innovaties bevorderen met een nieuw instituut?

“Nee. Ik vertaal nu de vraag van een architect die een gebouw restaureert of bouwt in een materiaal: welk glazuur, welke textuur, welke glans, welk formaat moet ik daarvoor gebruiken? Geen innovatiecentrum kan mij helpen bij het verwerven van de daarvoor vereiste kennis en vaardigheden. Hetzelfde gebeurt bij de bouw van onze nieuwe fabriek. Ik aanvaard dat de overheid zich bemoeit met milieunormen. Maar ik wil er niet aan dat zij zich ook bezighoudt met de inrichting van de fabriek, zoals de plaats van ventilatoren en dergelijke. Beter zou het zijn wanneer de overheid niet proceduregericht maar resultaatgericht werkt en zegt: ‘Dit zijn de normen, voldoe er op jouw manier aan en als je hulp nodig hebt, ga je maar naar het Cartesius Instituut voor duurzame ontwikkeling in Leeuwarden.’ Laat de ondernemer zelf de overheidsnorm invullen, want het is zijn belang dat de tent open blijft. Voor het reinigen van afvalwater en lucht en het voorkomen van herrie beroept hij zich vervolgens op andere ondernemers, en schept hij nieuwe werkgelegenheid. Betutteling daarentegen kost arbeidsplaatsen.”

U heeft dus geen hoge dunk van consultants?

“Nee, allereerst vanwege de specifieke context van ons bedrijf: de kleine markt waar wij alles zelf maken. Die is voor consultants onbekend en die maken ze zich alleen eigen door te abstraheren. Daarvoor hebben ze intelligentie nodig en die hebben de meesten . voorzichtig gezegd – niet. In de tweede plaats hebben ook de goede consultants de neiging om met standaardoplossingen te komen. Iemand als dr. Yoram Krozer, directeur van het Cartesius Instituut, kan dat overigens wel: die vertrouw ik omdat hij kan luisteren.”

Krozer en rector Fokkema, een van de andere sprekers bij de opening, omschrijven het Cartesius Instituut als een ‘interactief loket’.

“Ik ook. Mits de aanbieder van de wetenschappelijke technologie zich kan inleven in de praktijkkennis van de ondernemer. En dat is de vraag. Verder vraag ik me af of we wel een nieuw instituut nodig hebben: doe dat via internetportalen op de Kamers van Koophandel of de regionale MKB-kantoren, en verbind die met de drie technische universiteiten.”

Wat heeft u bij uw studie mijnbouwkunde in Delft opgestoken?

“Voor iedereen is de leeftijd van 18 tot 26 jaar vormend. Ik heb er geleerd om analytisch te denken en een probleem stapsgewijs op te lossen. Helaas had ik aanvankelijk geen studievaardigheden, want de middelbare school was mij komen aanwaaien: mijn huiswerk deed ik in de bus naar Sneek. Toen ik in Delft de eerste jongens om mij heen zag sjezen, dacht ik: dit overkomt mij niet. Ik heb met een kookwekker een studieritme ontwikkeld van drie kwartier leren en een kwartier rust. Uiteindelijk ben ik goed en binnen de studieduur afgestudeerd. Het was een ontzettend fijne tijd: je kunt je ontplooien, je kunt fouten maken. Bij het corps leerde ik organiseren en deed ik sociale vaardigheden op. Wat ik er miste waren de meisjes, ook al had ik zelf al verkering. Een masculiene omgeving heeft voor- en nadelen.”

Wat heeft mijnbouwkunde eigenlijk met keramiek te maken?

“Weinig. Ik wilde mijn vaardigheden snel verbreden en dat kan alleen bij een klein bedrijf. Koninklijke Tichelaar Makkum is al sinds 1674 in het bezit van mijn familie. Toen ik twee jaar bij Hoogovens zat, vroeg de bedrijfsleider van mijn vader, die ook in Delft studeerde, me of ik op termijn mijn vader wilde opvolgen. Dat heb ik gedaan. In 1990 kwam ik in dienst van het bedrijf, in 1993 werd ik adjunct-directeur commerciële zaken en in 1995 algemeen directeur.”

Wat is volgens u de toekomst voor het Friese MKB?

“We hebben in Friesland veel vakmanschap, maar bij innovatie wordt daar te weinig naar gekeken. We hebben hier bijvoorbeeld dankzij de zuivelindustrie de beste roestvrijstaalslijpers en -lassers ter wereld. Die zouden ook iets kunnen doen. Meubels maken, jachten bouwen?

Is Makkum voor u nog wel de juiste vestigingsplaats?

“Het klinkt bijna als een ontboezeming, maar ik voel me thuis in Makkum. Ik houd van die ruimte. Dit land is echt. Als ik in Amsterdam of een andere wereldstad kom om beurzen te bezoeken, loopt iedereen je voor de voeten. De arbeidsmoraal is hier bovendien uitstekend: er gaat vrijwel nooit iemand weg die we onze vijfjarige opleiding hebben gegeven.”

Wat is uw inspiratiebron?

“Ik zoek op beurzen naar nieuwe vormen voor oude vaardigheden. Daarna geef ik de vormgever strakke richtlijnen zodat hij aan het werk kan. Wat je vervolgens koopt, is de liefde voor het ambacht en dat is iets heel anders dan het gangbare beeld van kunstnijverheid: dat neigt naar kitsch. Dat moet je aanspreken, wij maken duurzaam aardewerk en dat sluit aan bij het thema duurzaamheid van het Cartesius Instituut. Wij blijven de echtheid trouw, we zijn de slow goods van de non foods. Wij maken mensen gelukkiger en beter.”
WIE IS JAN TICHELAAR?

Het aardewerk van de Koninklijke Tichelaar Makkum is beroemd. Maar vrijwel niemand weet dat deze oudste onderneming van Nederland, gesticht in 1594, wordt geleid door de Delftse mijnbouwkundig ingenieur Jan Pieter Tichelaar (1962), die in 1995 zijn vader opvolgde. Het bedrijf heeft inmiddels 73 werknemers in dienst.

Na het atheneum in Sneek, studeerde Tichelaar een jaar werktuigbouwkunde in Delft, zwaaide daarna om naar mijnbouwkunde en studeerde in 1988 af in de ertstechnologie. Tichelaar is onder andere bestuurslid van het Technisch Centrum voor de Keramische Industrie, van de Algemene Vereniging van Aardewerkfabrikanten en van de Stichting het Nieuwe Gilde ter Bevordering van Vakmanschap en Kwaliteit, een koepel van elf ambachtelijke bedrijven.

Tichelaar, sinds 1960 koninklijk, was een steenfabriek die aan het einde van de zeventiende eeuw schotels, tegels en later sieraardewerk ging vervaardigen. De ongeveer honderd ton kalkrijke klei die daarvoor nodig is, wordt in de omgeving gewonnen en bedraagt nog geen duizendste van het verbruik van een baksteenfabriek. Tegenwoordig maakt het bedrijf oorspronkelijk Delfts aardewerk en tegels, maar ook geglazuurde dakpannen en bakstenen. Het is betrokken bij restauraties en nieuwbouwopdrachten voor architecten, vormgevers en kunstenaars.

(Foto’s: Fotobureau Hoge Noorden)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.