Onderwijs

‘Beleggen is fun’

Crisis, oorlog, wederopbouw, hippietijd, yuppiejaren: de ontwikkeling van de beleggingsfondsen in Nederland is een dance to the music of time, met op de achtergrond de dalende en stijgende beurskoersen. Econoom Brigitte Slot schreef er een proefschrift over: ‘Iedereen kapitalist’.

Op 3 september 1929, de dag dat de Dow Jones Index een recordhoogte bereikte, richtte een aantal welgestelde Rotterdammers naar Amerikaans voorbeeld het Rotterdamsch Belegingsconsortium op. Het was de voorloper van Robeco en de eerste volwaardige Nederlandse beleggingsinstelling. Eind oktober stortten de beurskoersen van Wall Street in. Geen gelukkig begin.

“Door de crisis in de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog heeft de introductiefase van de Nederlandse beleggingsfondsen heel lang geduurd. Ik beschrijf de ontwikkeling van de beleggingsfondsen in fasen, zoals introductie, acceptatie, groei en volwassenheid. En ik gebruik het productlevenscyclusmodel, dat doorgaans op tastbare technologie wordt toegepast.

Dit voorjaar woonde ik een seminar bij van Robeco, waar ik jarenlang heb gewerkt. Een veelgehoorde klacht was: het lukt ons nauwelijks om producten te ontwikkelen die wezenlijk anders zijn dan die van de concurrenten. Het productlevenscyclusmodel laat zien dat een product op een gegeven moment uitontwikkeld is. Het hopelijk beste ontwerp domineert, en de producten van de verschillende aanbieders gaan zo op elkaar lijken, dat men enkel nog concurreert op uitstraling en imago.”

En na driekwart eeuw is het beleggingsfonds in die fase beland?

“Ja. Dat zullen de beheerders van de beleggingsfondsen zelf toegeven. Wat niet betekent dat een beleggingsfonds dezelfde levenscyclus kent als, zeg, een auto. Mensen zijn niet snel geneigd hun aandelen te verkopen. En een fonds slijt niet. Het hergroeperen van aandelen is zoiets als het geruisloos plaatsen van een nieuwe motor.”

Om de invloed van de geschiedenis op de ontwikkeling van de beleggingsfondsen in kaart te brengen maakt u gebruik van een model van de befaamde Franse historicus Fernand Braudel. Braudel stelde dat historici zich niet moeten doodstaren op politieke en diplomatieke gebeurtenissen, maar oog moeten hebben voor de ‘diepere lagen’ die het verloop van de geschiedenis veel sterker bepalen. Structurele veranderingen die zich uitstrekken over eeuwen, conjuncturele ontwikkelingen die decennia in beslag kunnen nemen.

“Die theorie spreekt me erg aan. Op de middelbare school vond ik alle aandacht voor koningen en staatshoofden al tamelijk vervelend. Misschien ook omdat het bijna allemaal mannen waren.

De theorie blijkt geknipt voor geschiedschrijving van de financiële sector. Structurele veranderingen zijn de stijging van de welvaart en de groei van de financiële markten. Conjunctureel is de perceptie van de economische vooruitzichten. Maar ook veranderingen in het ideologische klimaat. In de jaren zeventig werd beleggen door veel Nederlanders als een parasitaire bezigheid beschouwd: je verrijken met nietsdoen, over de ruggen van arbeiders.”

De jaren zeventig waren ook een tijd van inflatie en teruglopende koersen. Een rampzalige periode voor de beleggingsfondsen?

“Een tijd van creative destruction. Juist omdat het zo slecht ging, durfde men nieuwe dingen te proberen. Obligatiefondsen, indexfonden, opties op de toekomst om je tegen risico’s in te dekken. Het was een zeer innovatieve periode, veel meer dan de jaren tachtig.”

Innovatie is een steeds terugkerend thema in uw proefschrift.

“Innovatie is een kwestie van vallen en opstaan. Na de crash van 1929 was de angst voor onbetrouwbare fondsbeheerders groot. ‘Vaste depots’ kwamen op: fondsen waarbij je in principe de samenstelling niet kunt veranderen. Dat bleek in de praktijk onhandig, en die depots zijn verdwenen.

Technologische innovaties zijn van grote invloed geweest op de opmars van beleggingsfondsen. De komst van de girale salarisrekening, halverwege de jaren zestig, was een mijlpaal. Alle werkende huishoudens waren opeens klant van een bank, en dat maakte het voor banken interessant om beleggingsfondsen aan te bieden.

In 1971 introduceerde Robeco de eerste girale beleggingsregeling: dat verlaagde de drempel om te beleggen. Internet en softwareprogramma’s om risico’s beter te berekenen zijn sinds de jaren negentig van groot belang.”

Waarom heeft de belangstelling voor beleggingsfondsen in de periode van 1992 tot 2000 zo’n stormachtige ontwikkeling doorgemaakt? Het aantal deelnemende Nederlanders steeg in die periode van één op tien naar één op vier. Eind jaren zestig hadden de Nederlandse beleggingsfondsen zes miljard gulden in portefeuille, in het piekjaar 2000 was dat 270 miljard gulden.

“De helft is geaccumuleerde koerswinst. Maar het blijft een duizelingwekkende toename.

Je kunt verschillende redenen aanvoeren. Deelname aan obligatiefondsen werd fiscaal aantrekkelijk gemaakt, en voor veel mensen betekende dat de eerste kennismaking met beleggingsfondsen.

Er was een bullmarket: ondanks een aantal crashes bleven de beurzen zich herstellen en verder stijgen. Steeds meer mensen dachten: daar wil ik ook van profiteren.

De media hebben een belangrijke rol gespeeld. De beurs kwam via CNN, teletekst, internet en dikke economiekaternen de huiskamer binnen. En door liberalisering van de kapitaalmarkt werd het voor banken en verzekeringsmaatschappijen aantrekkelijk om met eigen beleggingsproducten te komen. De concurrentie nam enorm toe. Men is mensen producten door de strot gaan duwen. Beleggen is fun! En inderdaad, zo lang de koersen stijgen, is beleggen fun.”

Was het een tijd van gekte?

“Achteraf bekeken was het allemaal erg overdreven. Het was niet dom om te gaan beleggen: het leverde meer rendement op. Maar 700 duizend mensen zijn ingestapt op het moment dat de koersen hoger stonden dan het huidige niveau. Je kunt zeggen dat beleggingsfondsen hebben bijgedragen aan de emancipatie van de middenklasse, maar deze mensen hebben daar niet zoveel plezier van.”

Hoezo emancipatie?

“Wie kapitaal heeft, profiteert veel meer van technologische vooruitgang dan degene die slechts arbeid aan te bieden heeft. Op het moment dat die arbeider het schopt tot kapitaalverschaffer, kun je spreken van emancipatie.

We zijn tegenwoordig allemaal een beetje kapitalist, ook via de beleggende pensioenfondsen. Door die versnippering van geldschieters is wel meer macht bij de ondernemingen komen te liggen. Desondanks beschouw ik het als een vooruitgang. Een beleggingsfonds is een makkelijke, goedkope manier om te beleggen, met een gespreid risico. Het probleem is timing.”

Over macht gesproken: je ziet grote institutionele beleggers tegenwoordig druk uitoefenen op bedrijven om ‘duurzaam’ beleid te voeren.

“Beleggingsfondsen bewegen zich nu ook langzaam in die richting. Het is niet zonder financieel risico, maar uiteindelijk lijkt het me een goede zaak.”

Een grote instroom van nieuwe beleggers, betekent dat meer instabiliteit op de beurzen?

“Daar wordt wel over gediscussieerd. Je zou er onderzoek naar moeten doen. Zelf vermoed ik dat het meevalt. De kennis van de particuliere belegger is toegenomen. Bovendien: ook professionals laten zich meeslepen. De ict-fondsen zijn opgericht toen de New Economy-zeepbel op zijn hoogtepunt was.”

Het lijkt alsof er lange tijd grote ambivalentie heeft bestaan over de vraag of mensen massaal moeten beleggen.

“Dat klopt. De argumenten zijn ook veranderd. In de eerste decennia na de oorlog hamerde men op de maatschappelijke voordelen: samen delen in de welvaart, eendrachtig onze economie vooruit helpen. In die periode was de omvang van de beleggingsfondsen echter lachwekkend klein in verhouding tot de economie.

Toen in de jaren negentig de kleine beleggers massaal toestroomden, was het maatschappelijk klimaat ingrijpend veranderd. Niemand sprak meer over het ‘betrekken van de arbeider bij de economische processen’. Het idealisme had plaatsgemaakt voor individualisme. Beleggen was fun en je deed het vooral om rijk te worden.”

Ziet u de beleggingsfondsen nog groeien?

“Als je kijkt naar het aantal huishoudens dat het zich financieel kan veroorloven, zou het aantal deelnemers nog kunnen verdubbelen. En nu de collectieve voorzieningen worden afgebouwd, is dat een stevige prikkel voor mensen om via beleggingsfondsen een eigen ‘pensioen’ veilig te stellen.”

De laatste tijd is er veel kritiek op de beleggingsfondsen en de fondsenbeheerders. Terecht?

“Beleggingsfondsen hebben in een periode van grote groei de beheerkosten drie keer verhoogd. Dat is vreemd. Bovendien kun je tegenwoordig aan de hand van een computermodel een indexfonds bouwen, en dan heb je die beheerder vaak helemaal niet meer nodig.

Veel kritiek is wel wijsheid achteraf. Kijk, hier zie je twee covers van het weekblad The Economist. Links een omslag uit 1997: ‘All capitalists now’, een jubelende special. In 2003 is de toon opeens erg zuur. De kritiek is terecht, maar zoals je ziet wordt ook de timing van de kritiek beïnvloed door het beursklimaat.”

‘Iedereen kapitalist’ verschijnt in een handelseditie bij uitgeverij Aksant. (www.aksant.nl)

WIE IS BRIGITTE SLOT?

Brigitte Slot (40) droomde er ooit van architect te worden. “We zouden toch allemaal het liefst Rem Koolhaas zijn?” Ze koos voor een studie economie in Groningen, waar ze in 1989 afstudeerde en nog een tijd bleef werken. Bij de Robeco Groep werkte ze onder andere als bladmanager voor het sponsored magazine Safe, deed ze enkele langetermijnstudies en ontwierp ze een nieuw visitekaartje. “Ik heb bij Robeco zo’n beetje alles gedaan behalve een fonds beheren.”

Na een korte periode als onderzoeker aan de TU Delft (waarin ze ook een column voor Delta schreef) is Slot nu beleidsmedewerker bij het ministerie van financiële zaken. Ze houdt zich daar onder meer bezig met de problematiek van de financiering van terrorisme en het witwassen van geld. “Je verdient een stuk minder dan in het bedrijfsleven, maar ik wilde deze stap ook maken.” Slot droomt ervan om een tweede boek te schrijven, bijvoorbeeld over de ‘grijze’ sector in de economie waar illegale immigranten emplooi vinden. “Maar een sabbatical year nemen is een dure grap.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Op 3 september 1929, de dag dat de Dow Jones Index een recordhoogte bereikte, richtte een aantal welgestelde Rotterdammers naar Amerikaans voorbeeld het Rotterdamsch Belegingsconsortium op. Het was de voorloper van Robeco en de eerste volwaardige Nederlandse beleggingsinstelling. Eind oktober stortten de beurskoersen van Wall Street in. Geen gelukkig begin.

“Door de crisis in de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog heeft de introductiefase van de Nederlandse beleggingsfondsen heel lang geduurd. Ik beschrijf de ontwikkeling van de beleggingsfondsen in fasen, zoals introductie, acceptatie, groei en volwassenheid. En ik gebruik het productlevenscyclusmodel, dat doorgaans op tastbare technologie wordt toegepast.

Dit voorjaar woonde ik een seminar bij van Robeco, waar ik jarenlang heb gewerkt. Een veelgehoorde klacht was: het lukt ons nauwelijks om producten te ontwikkelen die wezenlijk anders zijn dan die van de concurrenten. Het productlevenscyclusmodel laat zien dat een product op een gegeven moment uitontwikkeld is. Het hopelijk beste ontwerp domineert, en de producten van de verschillende aanbieders gaan zo op elkaar lijken, dat men enkel nog concurreert op uitstraling en imago.”

En na driekwart eeuw is het beleggingsfonds in die fase beland?

“Ja. Dat zullen de beheerders van de beleggingsfondsen zelf toegeven. Wat niet betekent dat een beleggingsfonds dezelfde levenscyclus kent als, zeg, een auto. Mensen zijn niet snel geneigd hun aandelen te verkopen. En een fonds slijt niet. Het hergroeperen van aandelen is zoiets als het geruisloos plaatsen van een nieuwe motor.”

Om de invloed van de geschiedenis op de ontwikkeling van de beleggingsfondsen in kaart te brengen maakt u gebruik van een model van de befaamde Franse historicus Fernand Braudel. Braudel stelde dat historici zich niet moeten doodstaren op politieke en diplomatieke gebeurtenissen, maar oog moeten hebben voor de ‘diepere lagen’ die het verloop van de geschiedenis veel sterker bepalen. Structurele veranderingen die zich uitstrekken over eeuwen, conjuncturele ontwikkelingen die decennia in beslag kunnen nemen.

“Die theorie spreekt me erg aan. Op de middelbare school vond ik alle aandacht voor koningen en staatshoofden al tamelijk vervelend. Misschien ook omdat het bijna allemaal mannen waren.

De theorie blijkt geknipt voor geschiedschrijving van de financiële sector. Structurele veranderingen zijn de stijging van de welvaart en de groei van de financiële markten. Conjunctureel is de perceptie van de economische vooruitzichten. Maar ook veranderingen in het ideologische klimaat. In de jaren zeventig werd beleggen door veel Nederlanders als een parasitaire bezigheid beschouwd: je verrijken met nietsdoen, over de ruggen van arbeiders.”

De jaren zeventig waren ook een tijd van inflatie en teruglopende koersen. Een rampzalige periode voor de beleggingsfondsen?

“Een tijd van creative destruction. Juist omdat het zo slecht ging, durfde men nieuwe dingen te proberen. Obligatiefondsen, indexfonden, opties op de toekomst om je tegen risico’s in te dekken. Het was een zeer innovatieve periode, veel meer dan de jaren tachtig.”

Innovatie is een steeds terugkerend thema in uw proefschrift.

“Innovatie is een kwestie van vallen en opstaan. Na de crash van 1929 was de angst voor onbetrouwbare fondsbeheerders groot. ‘Vaste depots’ kwamen op: fondsen waarbij je in principe de samenstelling niet kunt veranderen. Dat bleek in de praktijk onhandig, en die depots zijn verdwenen.

Technologische innovaties zijn van grote invloed geweest op de opmars van beleggingsfondsen. De komst van de girale salarisrekening, halverwege de jaren zestig, was een mijlpaal. Alle werkende huishoudens waren opeens klant van een bank, en dat maakte het voor banken interessant om beleggingsfondsen aan te bieden.

In 1971 introduceerde Robeco de eerste girale beleggingsregeling: dat verlaagde de drempel om te beleggen. Internet en softwareprogramma’s om risico’s beter te berekenen zijn sinds de jaren negentig van groot belang.”

Waarom heeft de belangstelling voor beleggingsfondsen in de periode van 1992 tot 2000 zo’n stormachtige ontwikkeling doorgemaakt? Het aantal deelnemende Nederlanders steeg in die periode van één op tien naar één op vier. Eind jaren zestig hadden de Nederlandse beleggingsfondsen zes miljard gulden in portefeuille, in het piekjaar 2000 was dat 270 miljard gulden.

“De helft is geaccumuleerde koerswinst. Maar het blijft een duizelingwekkende toename.

Je kunt verschillende redenen aanvoeren. Deelname aan obligatiefondsen werd fiscaal aantrekkelijk gemaakt, en voor veel mensen betekende dat de eerste kennismaking met beleggingsfondsen.

Er was een bullmarket: ondanks een aantal crashes bleven de beurzen zich herstellen en verder stijgen. Steeds meer mensen dachten: daar wil ik ook van profiteren.

De media hebben een belangrijke rol gespeeld. De beurs kwam via CNN, teletekst, internet en dikke economiekaternen de huiskamer binnen. En door liberalisering van de kapitaalmarkt werd het voor banken en verzekeringsmaatschappijen aantrekkelijk om met eigen beleggingsproducten te komen. De concurrentie nam enorm toe. Men is mensen producten door de strot gaan duwen. Beleggen is fun! En inderdaad, zo lang de koersen stijgen, is beleggen fun.”

Was het een tijd van gekte?

“Achteraf bekeken was het allemaal erg overdreven. Het was niet dom om te gaan beleggen: het leverde meer rendement op. Maar 700 duizend mensen zijn ingestapt op het moment dat de koersen hoger stonden dan het huidige niveau. Je kunt zeggen dat beleggingsfondsen hebben bijgedragen aan de emancipatie van de middenklasse, maar deze mensen hebben daar niet zoveel plezier van.”

Hoezo emancipatie?

“Wie kapitaal heeft, profiteert veel meer van technologische vooruitgang dan degene die slechts arbeid aan te bieden heeft. Op het moment dat die arbeider het schopt tot kapitaalverschaffer, kun je spreken van emancipatie.

We zijn tegenwoordig allemaal een beetje kapitalist, ook via de beleggende pensioenfondsen. Door die versnippering van geldschieters is wel meer macht bij de ondernemingen komen te liggen. Desondanks beschouw ik het als een vooruitgang. Een beleggingsfonds is een makkelijke, goedkope manier om te beleggen, met een gespreid risico. Het probleem is timing.”

Over macht gesproken: je ziet grote institutionele beleggers tegenwoordig druk uitoefenen op bedrijven om ‘duurzaam’ beleid te voeren.

“Beleggingsfondsen bewegen zich nu ook langzaam in die richting. Het is niet zonder financieel risico, maar uiteindelijk lijkt het me een goede zaak.”

Een grote instroom van nieuwe beleggers, betekent dat meer instabiliteit op de beurzen?

“Daar wordt wel over gediscussieerd. Je zou er onderzoek naar moeten doen. Zelf vermoed ik dat het meevalt. De kennis van de particuliere belegger is toegenomen. Bovendien: ook professionals laten zich meeslepen. De ict-fondsen zijn opgericht toen de New Economy-zeepbel op zijn hoogtepunt was.”

Het lijkt alsof er lange tijd grote ambivalentie heeft bestaan over de vraag of mensen massaal moeten beleggen.

“Dat klopt. De argumenten zijn ook veranderd. In de eerste decennia na de oorlog hamerde men op de maatschappelijke voordelen: samen delen in de welvaart, eendrachtig onze economie vooruit helpen. In die periode was de omvang van de beleggingsfondsen echter lachwekkend klein in verhouding tot de economie.

Toen in de jaren negentig de kleine beleggers massaal toestroomden, was het maatschappelijk klimaat ingrijpend veranderd. Niemand sprak meer over het ‘betrekken van de arbeider bij de economische processen’. Het idealisme had plaatsgemaakt voor individualisme. Beleggen was fun en je deed het vooral om rijk te worden.”

Ziet u de beleggingsfondsen nog groeien?

“Als je kijkt naar het aantal huishoudens dat het zich financieel kan veroorloven, zou het aantal deelnemers nog kunnen verdubbelen. En nu de collectieve voorzieningen worden afgebouwd, is dat een stevige prikkel voor mensen om via beleggingsfondsen een eigen ‘pensioen’ veilig te stellen.”

De laatste tijd is er veel kritiek op de beleggingsfondsen en de fondsenbeheerders. Terecht?

“Beleggingsfondsen hebben in een periode van grote groei de beheerkosten drie keer verhoogd. Dat is vreemd. Bovendien kun je tegenwoordig aan de hand van een computermodel een indexfonds bouwen, en dan heb je die beheerder vaak helemaal niet meer nodig.

Veel kritiek is wel wijsheid achteraf. Kijk, hier zie je twee covers van het weekblad The Economist. Links een omslag uit 1997: ‘All capitalists now’, een jubelende special. In 2003 is de toon opeens erg zuur. De kritiek is terecht, maar zoals je ziet wordt ook de timing van de kritiek beïnvloed door het beursklimaat.”

‘Iedereen kapitalist’ verschijnt in een handelseditie bij uitgeverij Aksant. (www.aksant.nl)

WIE IS BRIGITTE SLOT?

Brigitte Slot (40) droomde er ooit van architect te worden. “We zouden toch allemaal het liefst Rem Koolhaas zijn?” Ze koos voor een studie economie in Groningen, waar ze in 1989 afstudeerde en nog een tijd bleef werken. Bij de Robeco Groep werkte ze onder andere als bladmanager voor het sponsored magazine Safe, deed ze enkele langetermijnstudies en ontwierp ze een nieuw visitekaartje. “Ik heb bij Robeco zo’n beetje alles gedaan behalve een fonds beheren.”

Na een korte periode als onderzoeker aan de TU Delft (waarin ze ook een column voor Delta schreef) is Slot nu beleidsmedewerker bij het ministerie van financiële zaken. Ze houdt zich daar onder meer bezig met de problematiek van de financiering van terrorisme en het witwassen van geld. “Je verdient een stuk minder dan in het bedrijfsleven, maar ik wilde deze stap ook maken.” Slot droomt ervan om een tweede boek te schrijven, bijvoorbeeld over de ‘grijze’ sector in de economie waar illegale immigranten emplooi vinden. “Maar een sabbatical year nemen is een dure grap.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.