Onderwijs

Baas van het gesprek van de dag

Na zijn promotie aan de TU werkte geodeet dr.ir. Frits Brouwer enkele jaren als universitair docent in Delft. Nu is hij de baas van wat in Nederland het gesprek van de dag is: het weer. Als hoofddirecteur van het KNMI komt alles samen wat hij tijdens zijn loopbaan heeft gedaan.

Nobelprijswinnaar en schrijver V.S. Naipaul, begreep tijdens zijn eerste bezoek aan Europa waarom er zoveel over het weer werd gepraat. ‘The reason people talk about the weather is that it is forever changing. Here a day with sun and a blue sky is something you appreciate all the more, because you get it so rarely’, schrijft hij in een brief aan zijn familie in zijn tropisch warme thuisland Trinidad en Tobago.

In Nederland kan het ’s ochtend regenen, ’s middags bloedheet worden en ’s avonds onweren. Vier seizoenen komen in een dag voorbij. Er lijkt geen peil op te trekken, en toch is dat precies wat het KNMI doet. Het weer is het gesprek van de dag, het sociale praatje van de Nederlander. Iedere dag kijken miljoenen mensen naar het weerbericht, krantenpagina’s worden vol geschreven over regen, zonneschijn, hagel of sneeuw.

Frits Brouwer had niet zoveel met het weer, toen hij voor het KNMI ging werken. “Ik wist niet meer over het weer dan de gemiddelde Nederlander”, bekent Brouwer. Na een jaar als directeur van het bekende Nederlandse weerinstituut, heeft hij zijn kennis aardig bijgespijkerd. “Maar vroeger wist ik ook niet precies hoe een depressie ontstaat.”

Voordat Brouwer hoofddirecteur van het KNMI werd, werkte hij bij de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat. “Ik was hoofd van een geodetische onderzoeksafdeling en werd uiteindelijk plaatsvervangend directeur.” Brouwer was totnogtoe met zijn werk steeds vrij dicht bij huis gebleven: hij was op de TU opgeleid tot geodeet, en dat werk beviel hem goed. Maar om de vijf tot zeven jaar moeten topambtenaren van functie wisselen en diende Brouwer bij de Meetkundige Dienst te vertrekken.
Koningin

Dat was hem een doorn in het oog. Brouwer wilde blijven. “Ik was de enige geodeet in de directie en toch wilden ze mij ergens anders neer zetten”, zegt Brouwer. “Dat leek me niet slim. Ik had veel inhoudelijke kennis.” Brouwer overtuigde en mocht langer blijven, mits hij er een taak bij ging doen: de viering van het tweehonderdjarige bestaan van Rijkswaterstaat organiseren. “Daar werden mijn ogen geopend. Er was meer op de wereld dan alleen geodesie! Anderhalf jaar ben ik bezig geweest met de voorbereiding. Een boek werd gepubliceerd, zelfs de koningin was aanwezig bij de viering in De Doelen. Dat had ik niet mee kunnen maken als ik op mijn plek was blijven zitten.”

Na de viering werd hij directeur Water in Noord-Holland voor Rijkswaterstaat. En toen hij vijf jaar later hoorde dat er een vacature was bij het KNMI aarzelde hij geen moment.

“Ik wilde die functie graag om een aantal redenen”, legt Brouwer uit. “Hoofddirecteur worden leek me heel interessant, ik wilde graag eindverantwoordelijke zijn voor een hele organisatie. Maar belangrijker vond ik dat drie ervaringen die ik tijdens mijn loopbaan heb opgedaan, samenkwamen. Ik ben in Delft gepromoveerd op de toepassing van very long baseline interferometry . het meten van platentektoniek met radiotelescopen. Ik werkte toentertijd veel met het KNMI samen. Bij Rijkswaterstaat was ik bezig met remote sensing, voor onderzoek naar de waterkwaliteit. Dat ging ook over het weer en het klimaat; diezelfde technieken worden bij het KNMI gebruikt. En ik was natuurlijk ook bezig met de zeespiegelstijging, de effecten van klimaatverandering. Dat alles zorgde ervoor dat ik het gevoel had dat ik bij het KNMI thuis kwam.”

Toen hij in De Bilt aan de slag ging, moest hij bezuinigen van het ministerie van verkeer en waterstaat, waar het KNMI onder valt. Hij stelde een vernieuwingsprogramma op. Met als doel een ‘kleiner, slimmer en krachtiger kennisinstituut’. Brouwer: “De platte aanleiding was de bezuinigingen, daardoor moesten we banen vervangen door apparaten. Maar ik wilde ook een betere afstemming tussen onderzoek en operationele praktijk binnen het KNMI. We hebben hier een weerkamer waar 24 uur per dag het weer in de gaten wordt gehouden, bijvoorbeeld voor Schiphol. Het diepgaande onderzoek en de praktijk van die weerkamer moeten beter samen gaan en de medewerkers moeten meer informatie uitwisselen.”
Watersnoodramp

Naast een weersverwachting geeft het KNMI eens in de drie jaar een klimaatverwachting voor de komende honderd jaar. Januari 2006 is het zover. Wat voor weer zal het worden? “De mondiale temperatuur neemt waarschijnlijk tussen de een en zes graden toe, afhankelijk van de broeikasuitstoot. Zonder broeikasuitstoot zou het gemiddeld min 18 zijn op aarde”, zegt Brouwer. “Er zijn ook voordelen van een klimaatverandering. Elfstedentochten zijn misschien verleden tijd, maar de oogst zal toenemen. Sommige diersoorten zullen vertrekken, andere komen hier naar toe. Wij gaan er niet over of dat goed of slecht is, we leggen vast hoe het klimaat is veranderd, waarom het verandert en wat we verwachten in de toekomst.”

Brouwer vindt het verreweg de belangrijkste taak van het KNMI om grote rampen te voorkomen. De watersnoodramp in 1953 staat in zijn geheugen gegrift. “Als 1953 zich herhaalt, dan moeten wij op ons best zijn, dat is ons werk. De ultieme toets van ons denkwerk, meetinstrumenten en satellieten. Kunnen we grote schade voorkomen en mensenlevens redden? Kunnen we nu 1953 voorkomen? Met die gedachte loop ik altijd rond.”

Door zijn werk bij het KNMI werkt Brouwer weer samen met een vorige werkgever: de TU Delft. “Samen werken we aan een systeem waarmee vocht in de lucht kan worden gemeten. Als je via satellieten meet, krijg je alleen een totaalbeeld. Ballonnen oplaten met meetapparatuur is zeer kostbaar. Het beste kun je, zo ontdekten we, met GPS vocht meten. Die signalen worden in de atmosfeer vertraagd door vocht.” Het KNMI werkt samen aan deze proeven met de groep van professor Teunissen.

Brouwer zegt de samenwerking met Delft erg prettig te vinden. “Ik heb goede herinneringen aan mijn studietijd op de TU, maar als universitair docent stond ik in Delft voor een dilemma. Ik had een contract voor drie dagen in de week, maar de vooruitzichten aan de TU leken niet zo rooskleurig.” Brouwer hakte de knoop door en ging voor het Kadaster werken. “Ik heb het naar mijn zin gehad aan de TU, maar ik ben blij dat ik ben weggegaan. Het bijzondere is dat ik niet aan loopbaanplanning heb gedaan, behalve toen ik wegging uit Delft . daar koos ik bewust voor. Ik zou een pleidooi willen houden voor meer doorstroming van docenten bij de TU.”

Brouwer noemt zich manager en wetenschapper ineen en daarom voelt hij zich bij het KNMI op zijn plaats. “De eerste directeur, Buys Ballot, was een topwetenschapper, maar die tijd is geweest.”

Het ideale weer voor Brouwer? “Ik woon in Heemskerk en daar fiets ik graag in de duinen, en dan moet het niet te hard waaien. In de zomer ga ik het liefste wandelen in Oostenrijk. Ideaal weer is dan: niet te warm en niet te koud. Weinig wind en een zacht zonnetje. Ongeveer twintig graden.” Maar echt vakantie heeft hij nooit. Altijd moet hij weten wat voor weer het wordt. “Vrijwel ieder gesprek in Nederland gaat op een gegeven moment over het weer. Zodra iemand hoort dat je voor KNMI werkt, moet je een deskundige weersverwachting kunnen geven.”

Naam: Frits Brouwer

Leeftijd: 50

Afstudeeronderwerp: Geodetische toepassing van very long baseline interferometry, bij prof. Baarda. Promotie over hetzelfde onderwerp.

Afstudeerjaar: 1978, promotie 1985.

Verliefd/verloofd/getrouwd: getrouwd, drie kinderen (12, 15 en 17).

Loopbaan: Vanaf 1984, nog tijdens zijn promotieonderzoek, werkte Brouwer als universitair docent aan de TU Delft bij Geodesie. Toen ging hij ook parttime werken voor het Kadaster. In 1989 werd hij afdelingshoofd bij de Meetkundige Dienst (Rijkswaterstaat), enkele jaren later werd hij plaatsvervangend directeur. In 1997-1998 organiseerde hij de viering van het tweehonderdjarige bestaan van Rijkswaterstaat. Een jaar later werd Brouwer directeur Water in Noord-Holland. Vanaf 1 oktober 2003 werkt hij voor het KNMI . vanaf 1 juli als hoofddirecteur.

(Foto’s: Maarten Hartman)

Nobelprijswinnaar en schrijver V.S. Naipaul, begreep tijdens zijn eerste bezoek aan Europa waarom er zoveel over het weer werd gepraat. ‘The reason people talk about the weather is that it is forever changing. Here a day with sun and a blue sky is something you appreciate all the more, because you get it so rarely’, schrijft hij in een brief aan zijn familie in zijn tropisch warme thuisland Trinidad en Tobago.

In Nederland kan het ’s ochtend regenen, ’s middags bloedheet worden en ’s avonds onweren. Vier seizoenen komen in een dag voorbij. Er lijkt geen peil op te trekken, en toch is dat precies wat het KNMI doet. Het weer is het gesprek van de dag, het sociale praatje van de Nederlander. Iedere dag kijken miljoenen mensen naar het weerbericht, krantenpagina’s worden vol geschreven over regen, zonneschijn, hagel of sneeuw.

Frits Brouwer had niet zoveel met het weer, toen hij voor het KNMI ging werken. “Ik wist niet meer over het weer dan de gemiddelde Nederlander”, bekent Brouwer. Na een jaar als directeur van het bekende Nederlandse weerinstituut, heeft hij zijn kennis aardig bijgespijkerd. “Maar vroeger wist ik ook niet precies hoe een depressie ontstaat.”

Voordat Brouwer hoofddirecteur van het KNMI werd, werkte hij bij de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat. “Ik was hoofd van een geodetische onderzoeksafdeling en werd uiteindelijk plaatsvervangend directeur.” Brouwer was totnogtoe met zijn werk steeds vrij dicht bij huis gebleven: hij was op de TU opgeleid tot geodeet, en dat werk beviel hem goed. Maar om de vijf tot zeven jaar moeten topambtenaren van functie wisselen en diende Brouwer bij de Meetkundige Dienst te vertrekken.
Koningin

Dat was hem een doorn in het oog. Brouwer wilde blijven. “Ik was de enige geodeet in de directie en toch wilden ze mij ergens anders neer zetten”, zegt Brouwer. “Dat leek me niet slim. Ik had veel inhoudelijke kennis.” Brouwer overtuigde en mocht langer blijven, mits hij er een taak bij ging doen: de viering van het tweehonderdjarige bestaan van Rijkswaterstaat organiseren. “Daar werden mijn ogen geopend. Er was meer op de wereld dan alleen geodesie! Anderhalf jaar ben ik bezig geweest met de voorbereiding. Een boek werd gepubliceerd, zelfs de koningin was aanwezig bij de viering in De Doelen. Dat had ik niet mee kunnen maken als ik op mijn plek was blijven zitten.”

Na de viering werd hij directeur Water in Noord-Holland voor Rijkswaterstaat. En toen hij vijf jaar later hoorde dat er een vacature was bij het KNMI aarzelde hij geen moment.

“Ik wilde die functie graag om een aantal redenen”, legt Brouwer uit. “Hoofddirecteur worden leek me heel interessant, ik wilde graag eindverantwoordelijke zijn voor een hele organisatie. Maar belangrijker vond ik dat drie ervaringen die ik tijdens mijn loopbaan heb opgedaan, samenkwamen. Ik ben in Delft gepromoveerd op de toepassing van very long baseline interferometry . het meten van platentektoniek met radiotelescopen. Ik werkte toentertijd veel met het KNMI samen. Bij Rijkswaterstaat was ik bezig met remote sensing, voor onderzoek naar de waterkwaliteit. Dat ging ook over het weer en het klimaat; diezelfde technieken worden bij het KNMI gebruikt. En ik was natuurlijk ook bezig met de zeespiegelstijging, de effecten van klimaatverandering. Dat alles zorgde ervoor dat ik het gevoel had dat ik bij het KNMI thuis kwam.”

Toen hij in De Bilt aan de slag ging, moest hij bezuinigen van het ministerie van verkeer en waterstaat, waar het KNMI onder valt. Hij stelde een vernieuwingsprogramma op. Met als doel een ‘kleiner, slimmer en krachtiger kennisinstituut’. Brouwer: “De platte aanleiding was de bezuinigingen, daardoor moesten we banen vervangen door apparaten. Maar ik wilde ook een betere afstemming tussen onderzoek en operationele praktijk binnen het KNMI. We hebben hier een weerkamer waar 24 uur per dag het weer in de gaten wordt gehouden, bijvoorbeeld voor Schiphol. Het diepgaande onderzoek en de praktijk van die weerkamer moeten beter samen gaan en de medewerkers moeten meer informatie uitwisselen.”
Watersnoodramp

Naast een weersverwachting geeft het KNMI eens in de drie jaar een klimaatverwachting voor de komende honderd jaar. Januari 2006 is het zover. Wat voor weer zal het worden? “De mondiale temperatuur neemt waarschijnlijk tussen de een en zes graden toe, afhankelijk van de broeikasuitstoot. Zonder broeikasuitstoot zou het gemiddeld min 18 zijn op aarde”, zegt Brouwer. “Er zijn ook voordelen van een klimaatverandering. Elfstedentochten zijn misschien verleden tijd, maar de oogst zal toenemen. Sommige diersoorten zullen vertrekken, andere komen hier naar toe. Wij gaan er niet over of dat goed of slecht is, we leggen vast hoe het klimaat is veranderd, waarom het verandert en wat we verwachten in de toekomst.”

Brouwer vindt het verreweg de belangrijkste taak van het KNMI om grote rampen te voorkomen. De watersnoodramp in 1953 staat in zijn geheugen gegrift. “Als 1953 zich herhaalt, dan moeten wij op ons best zijn, dat is ons werk. De ultieme toets van ons denkwerk, meetinstrumenten en satellieten. Kunnen we grote schade voorkomen en mensenlevens redden? Kunnen we nu 1953 voorkomen? Met die gedachte loop ik altijd rond.”

Door zijn werk bij het KNMI werkt Brouwer weer samen met een vorige werkgever: de TU Delft. “Samen werken we aan een systeem waarmee vocht in de lucht kan worden gemeten. Als je via satellieten meet, krijg je alleen een totaalbeeld. Ballonnen oplaten met meetapparatuur is zeer kostbaar. Het beste kun je, zo ontdekten we, met GPS vocht meten. Die signalen worden in de atmosfeer vertraagd door vocht.” Het KNMI werkt samen aan deze proeven met de groep van professor Teunissen.

Brouwer zegt de samenwerking met Delft erg prettig te vinden. “Ik heb goede herinneringen aan mijn studietijd op de TU, maar als universitair docent stond ik in Delft voor een dilemma. Ik had een contract voor drie dagen in de week, maar de vooruitzichten aan de TU leken niet zo rooskleurig.” Brouwer hakte de knoop door en ging voor het Kadaster werken. “Ik heb het naar mijn zin gehad aan de TU, maar ik ben blij dat ik ben weggegaan. Het bijzondere is dat ik niet aan loopbaanplanning heb gedaan, behalve toen ik wegging uit Delft . daar koos ik bewust voor. Ik zou een pleidooi willen houden voor meer doorstroming van docenten bij de TU.”

Brouwer noemt zich manager en wetenschapper ineen en daarom voelt hij zich bij het KNMI op zijn plaats. “De eerste directeur, Buys Ballot, was een topwetenschapper, maar die tijd is geweest.”

Het ideale weer voor Brouwer? “Ik woon in Heemskerk en daar fiets ik graag in de duinen, en dan moet het niet te hard waaien. In de zomer ga ik het liefste wandelen in Oostenrijk. Ideaal weer is dan: niet te warm en niet te koud. Weinig wind en een zacht zonnetje. Ongeveer twintig graden.” Maar echt vakantie heeft hij nooit. Altijd moet hij weten wat voor weer het wordt. “Vrijwel ieder gesprek in Nederland gaat op een gegeven moment over het weer. Zodra iemand hoort dat je voor KNMI werkt, moet je een deskundige weersverwachting kunnen geven.”

Naam: Frits Brouwer

Leeftijd: 50

Afstudeeronderwerp: Geodetische toepassing van very long baseline interferometry, bij prof. Baarda. Promotie over hetzelfde onderwerp.

Afstudeerjaar: 1978, promotie 1985.

Verliefd/verloofd/getrouwd: getrouwd, drie kinderen (12, 15 en 17).

Loopbaan: Vanaf 1984, nog tijdens zijn promotieonderzoek, werkte Brouwer als universitair docent aan de TU Delft bij Geodesie. Toen ging hij ook parttime werken voor het Kadaster. In 1989 werd hij afdelingshoofd bij de Meetkundige Dienst (Rijkswaterstaat), enkele jaren later werd hij plaatsvervangend directeur. In 1997-1998 organiseerde hij de viering van het tweehonderdjarige bestaan van Rijkswaterstaat. Een jaar later werd Brouwer directeur Water in Noord-Holland. Vanaf 1 oktober 2003 werkt hij voor het KNMI . vanaf 1 juli als hoofddirecteur.

(Foto’s: Maarten Hartman)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.